ECLI:NL:RVS:2011:BQ4611

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008863/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de intrekking van een verblijfsvergunning op basis van onjuiste identiteitsgegevens

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 mei 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister van Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de intrekking van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die aan een vreemdeling was verleend. De staatssecretaris van Justitie had de vergunning ingetrokken op basis van onjuiste identiteitsgegevens die de vreemdeling had verstrekt. De vreemdeling had de gelegenheid gekregen om zijn werkelijke identiteit te herstellen, maar had deze kans niet benut. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om de vergunning in te trekken, omdat de vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt en had nagelaten om zijn identiteit te corrigeren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de intrekking onterecht was, maar de Raad van State vernietigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat de vreemdeling verantwoordelijk was voor het verstrekken van correcte informatie en dat de staatssecretaris de gevolgen van de afweging van de vreemdeling om zijn identiteit niet te herstellen voor diens rekening kon laten. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de staatssecretaris om verblijfsvergunningen in te trekken op basis van onjuiste gegevens, en onderstreept het belang van correcte identiteitsinformatie in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

201008863/1/V1.
Datum uitspraak: 10 mei 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Justitie (thans: de minister voor Immigratie en Asiel),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 12 augustus 2010 in zaak nr. 09/44233 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 25 november 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 2 april 2009 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Bij het besluit van 2 april 2009 is de aan de vreemdeling volgens de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingetrokken omdat de personalia waaronder de vergunning is verleend nadien onjuist zijn gebleken.
2.2. In de grieven betoogt de minister – in onderlinge samenhang gelezen en zakelijk weergegeven – dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, op grond van artikel 19, in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevoegd was de aan de vreemdeling volgens de Regeling ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te trekken, nu de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor het ambtshalve verlenen van die vergunning onverbrekelijk samenhangt met het voor 1 april 2001 hebben ingediend van een asielaanvraag.
2.3. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is de minister bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ambtshalve worden verleend.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid.
Ingevolge artikel 19 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
Ingevolge artikel 3.6, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, in samenhang met artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met "afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet".
Volgens onderdeel 5.3.5 van de Regeling, voor zover thans van belang, wordt aan vreemdelingen die in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten hebben opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht, geen verblijf verleend. In de overige gevallen waarin twijfel bestaat omtrent de daadwerkelijke identiteit of nationaliteit van de vreemdeling en dit in rechte is vastgesteld, wordt de vreemdeling gedurende een periode van twee maanden in de gelegenheid gesteld de juiste identiteitsgegevens alsnog naar voren te brengen. Indien op enig moment blijkt dat de op de in de Regeling beschreven wijze naar voren gebrachte identiteit of nationaliteit niet juist is, kan dit aanleiding vormen om de verleende verblijfsvergunning in te trekken of de geldigheidsduur daarvan niet te verlengen.
2.4. Redelijke wetstoepassing brengt met zich dat, in een geval als dit waarin in het kader van de voorbereiding van de beslissing tot het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning de desbetreffende vreemdeling uitdrukkelijk de mogelijkheid is geboden om de op zijn persoon betrekking hebbende gegevens te corrigeren, artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, respectievelijk artikel 19 aldus moeten worden gelezen dat een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van die vergunning kan worden afgewezen dan wel dat die vergunning kan worden ingetrokken, indien de vreemdeling in het kader van de procedure tot verlening van die vergunning onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot het niet ambtshalve verlenen van die vergunning.
De grieven slagen.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 25 november 2009 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.6. De staatssecretaris heeft ambtshalve getoetst of de vreemdeling voldoet aan de vereisten voor verlening van een vergunning volgens de Regeling. In dat kader heeft de staatssecretaris bij brief van 8 januari 2008 de vreemdeling meegedeeld dat in rechte is komen vast te staan dat hij bij zijn aanvraag om toelating als vluchteling onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit waaronder wordt verstaan de naam, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland en/of nationaliteit en dat hij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld binnen twee maanden zijn werkelijke identiteit aan te tonen dan wel te verklaren dat hij daartoe niet in staat is. De brief vermeldt voorts dat de geboden gelegenheid tot identiteitsherstel de laatste is en dat, indien nadien mocht blijken dat de nu opgegeven identiteit en/of nationaliteit niet juist zijn, dat gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht en een eventuele naturalisatie.
Op 21 januari 2008 heeft de vreemdeling verklaard dat hij zijn identiteit en/of nationaliteit zoals bekend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) niet wenst te herstellen.
Blijkens een op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van de vreemdelingenpolitie Utrecht van 10 november 2008 beschikt de vreemdeling over een echt en onvervalst paspoort dat op 29 november 2004 door de Chinese ambassade te Den Haag is afgegeven. De in dit paspoort vermelde personalia, waarvan de vreemdeling heeft verklaard dat deze juist zijn, wijken af van die, welke bij de IND bekend zijn.
2.6.1. In beroep betoogt de vreemdeling dat de aan hem volgens de Regeling verleende vergunning ten onrechte is ingetrokken. Daartoe voert hij aan dat – samengevat weergegeven – de verklaring van 21 januari 2008 is opgesteld door een medewerker van een solidariteitsorganisatie van wie niet mag worden verwacht dat hij hem voldoende voorlicht over de gevolgen van het niet herstellen van zijn identiteit, dat hij uit angst gehandeld heeft, dat hij na afgifte van het verblijfsdocument de juiste documenten verkregen heeft, doch dat geweigerd is zijn inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) te wijzigen, dat de vergunning terecht gesteld is op de in de GBA vermelde gegevens omdat die leidend zijn, dat niet valt in te zien waarom hij niet alsnog eenmalig zijn identiteitsgegevens zou kunnen wijzigen, dat de juiste gegevens niet tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid en dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen dan wel dat toepassing had moeten worden gegeven aan artikel 4:84 van de Awb omdat hij zeer langdurig in Nederland verblijft en hier arbeid verricht, een gezin heeft gesticht en een sociaal netwerk heeft opgebouwd.
2.6.2. Indien de vreemdeling van de hem geboden gelegenheid tot identiteitsherstel gebruik zou hebben gemaakt, zou de vergunning niet zijn verleend onder de daarin vermelde, niet op de vreemdeling betrekking hebbende personalia. De staatssecretaris was derhalve op grond van artikel 19, in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bevoegd de vergunning in te trekken.
Nu de vreemdeling, door tussenkomst van zijn raadsman, uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden zijn werkelijke identiteit bekend te maken en hij daarbij is gewezen op de gevolgen van het niet benutten van die gelegenheid, lag het op de weg van de vreemdeling om van die hem toen geboden gelegenheid tot identiteitsherstel gebruik te maken en kon de staatssecretaris de gevolgen van de afweging van de vreemdeling om zulks niet te doen voor diens rekening laten.
Het betoog van de vreemdeling faalt.
2.7. Het beroep tegen het besluit van 25 november 2009 zal alsnog ongegrond worden verklaard.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 12 augustus 2010 in zaak nr. 09/44233;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. De Groot
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2011
210.
Verzonden: 10 mei 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser