ECLI:NL:RVS:2011:BQ4072

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006096/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zuid Bosweg te Noordgouwe

Op 29 april 2010 heeft de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland het bestemmingsplan "Zuid Bosweg ongenummerd, tussen [locatie 1] en [locatie 2], te Noordgouwe" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in de nabijheid van het plangebied, op 25 juni 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten stellen dat zij niet adequaat zijn geïnformeerd over de opstelling van het plan, ondanks toezeggingen van de gemeente, en dat er sprake is van belangenverstrengeling omdat de architect van de woning zitting heeft in de raad. De raad heeft echter betoogd dat het plan conform de geldende regels is behandeld en dat de appellanten tijdig hun zienswijzen hebben ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 maart 2011 ter zitting behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, maar de raad heeft gesteld dat de procedure correct is gevolgd en dat de architect niet betrokken was bij de inhoudelijke behandeling van het plan. De Afdeling overweegt dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake was van vooringenomenheid of belangenverstrengeling.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De raad heeft voldoende gemotiveerd dat de bouwhoogte en oppervlakte van de voorziene woning aanvaardbaar zijn en dat de afstand tot de perceelsgrenzen niet onaanvaardbaar is. De appellanten hebben geen overtuigende argumenten aangedragen die de Afdeling zouden kunnen doen twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201006096/1/R2.
Datum uitspraak: 11 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland,
2. [appellant sub 2], wonend te Ermelo,
en
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuid Bosweg ongenummerd, tussen [locatie 1] en [locatie 2], te Noordgouwe" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief 11 juli 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door ing. B.J. van Gils, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door E.M. van den Bos.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de bouw van een vrijstaande woning op een perceel tussen de woningen [locatie 1] en [locatie 2] te Noordgouwe (hierna: het perceel).
2.2. [appellant sub 2] en [appellant sub 1], wonend aan de [locatie 1] respectievelijk [locatie 2] te Noordgouwe, kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij voeren als procedureel punt aan dat zij ondanks een toezegging van gemeentezijde niet zijn geïnformeerd over de opstelling van het plan. Zij achten dit onzorgvuldig en stellen dat daardoor de mogelijkheid heeft ontbroken om in een vroeg stadium invloed uit te oefenen op het plan. Voorts stellen zij dat sprake is van belangenverstrengeling nu de architect van de woning zitting heeft in de raad, terwijl hij voorts een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven omtrent de mogelijke aankoop van een gedeelte van het perceel van [appellant sub 1].
2.2.1. De raad stelt dat het plan conform de daarvoor geldende regels in procedure is gebracht. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben tegen het plan tijdig een zienswijze ingediend. Voorts zijn zij in de gelegenheid gesteld hun zienswijze mondeling toe te lichten. De desbetreffende architect heeft weliswaar zitting in de raad maar heeft zich niet ingelaten met de inhoudelijke behandeling van het plan, aldus de raad.
2.3. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt derhalve aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het informeren over de voorbereiding van het plan, als bedoeld door [appellant sub 2] en [appellant sub 1], geen deel uitmaakt van de in de Wro geregelde procedure, kan dit bezwaar geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten. Het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] treft reeds om die reden geen doel.
Voorts hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat binnen de raad sprake was van vooringenomenheid, belangenverstrengeling en dat een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven waardoor het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ook dit betoog faalt.
2.4. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] stellen verder dat de voorziene woning wat betreft de toegestane bouwhoogte en oppervlakte niet past in de stedenbouwkundige opzet van de omgeving. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het plan in dit opzicht aanvaardbaar is. De enkele verwijzing naar de opvatting van de stedenbouwkundig adviseur van de gemeente is onvoldoende.
Daarnaast maakt het plan een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy, woongenot en vrije uitzicht. Met het plan wordt de bouw van een woning mogelijk op 1 meter van de zijdelingse perceelsgrens van [appellant sub 2], terwijl het beleid is dat een afstand van 3 tot 7 meter wordt aangehouden. Ook betoogt [appellant sub 2] dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de kosten voor planschade terwijl het plan onmiskenbaar zal leiden tot waardevermindering van zijn woning. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 1] is uitsluitend rekening gehouden met de belangen van de initiatiefnemer en zijn hun belangen onvoldoende meegewogen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de maximale bouwhoogte van 8,5 meter conform de bouwhoogte van het vorige plan is. Ook de oppervlakte van de voorziene woning acht de raad aanvaardbaar nu in het vorige plan de bouw van twee aaneengebouwde woningen ter plaatse was toegestaan.
De situering van het bouwvlak is niet in strijd met het gemeentelijke beleid dat minimaal 3 meter dient te worden aangehouden tot de zijdelingse perceelsgrens. Hiervan kan namelijk ontheffing worden verleend tot minimaal 1 meter, mits dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast. De stedenbouwkundige adviseur van de gemeente heeft in het ter zake gevraagde advies geconcludeerd dat gelet op de in de omgeving aanwezige diversiteit aan bebouwing, qua schaal, bouwrichting, massa en tussenruimte, een afstand van 1 meter tot de zijdelingse perceelsgrens niet direct afbreuk doet aan het karakter van de omgeving, aldus de raad.
2.4.2. Aan het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] is de bestemming "Wonen" toegekend met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is de aanduiding 'vrijstaand [vrij]' opgenomen.
2.4.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1., van de planregels, voor zover van belang, wordt het hoofdgebouw binnen het bouwvlak gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
c. de goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 4 meter bedragen;
d. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 8,5 meter bedragen;
(…)
g. de afstand tussen het hoofdgebouw, een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend, en de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' minimaal 1 meter.
2.4.4. In het vorige plan "Kom Noordgouwe" was aan het perceel onder meer de bestemming "Woondoeleinden (W)" toegekend met de aanduidingen 'maximaal twee woningen aaneen (t)' en 'maximale goothoogte 4 meter (4)'. De nokhoogte mocht op grond van artikel 3, eerste lid van de planvoorschriften van dat plan maximaal 4 meter afwijken van de goothoogte. Op grond van hetgeen onder a van dit voorschrift was opgenomen mocht tot ten hoogste 10% van de aangegeven bouwhoogte worden afgeweken. Derhalve was op het perceel een woning toegestaan met een maximale nokhoogte van 8,40 meter. In zoverre wijkt de maximaal toegestane bouwhoogte van 8,5 meter voor de voorziene woning niet in betekenende mate af van hetgeen in het vorige plan was toegestaan. Wat betreft de oppervlakte en de vormgeving van het bouwvlak wijst de raad in het nadere stuk op de gevellengtes van de woningen in de directe omgeving. Deze variëren van 10 tot 18 meter voor de voorgevels en 11 tot 19 meter voor de zijgevels. Daarnaast wijst de raad op de beperking van de bouwmogelijkheden op het perceel vanwege de aanwezigheid van een sloot. In het plan is volgens de raad voorzien in een ruime voortuin met een diepte van 6 meter, hetgeen het groene karakter van de omgeving in stand houdt, terwijl de voorziene woning zorgt voor meer continuïteit in de lintbebouwing.
De Afdeling is gelet op vorenstaande van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het bouwvlak met de toegestane bouwhoogte, de oppervlakte en de vormgeving niet onaanvaardbaar is. Hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.4.5. De afstand van het bouwvlak tot de woning van [appellant sub 2] bedraagt 8 meter. De raad stelt in het nadere stuk dat hoewel deze afstand afwijkt van de woningen in de directe omgeving, een dergelijke afstand voldoende is om het vrijstaande karakter van de woningen te waarborgen. Daarbij wijst hij erop dat een onderlinge afstand van 6 meter tussen vrijstaande hoofdgebouwen doorgaans gebruikelijk is. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat door de situering van de voorziene woning de tuinen niet aan elkaar zullen grenzen en dat geen sprake zal zijn van schaduwwerking op het perceel van [appellant sub 2] vanwege de voorziene woning.
Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens met [appellant sub 2], onaanvaardbaar is. Wat betreft het verlies van zijn vrije uitzicht en de aantasting van zijn privacy wordt overwogen dat op grond van het vorige plan eveneens een woning was toegestaan. Ook de door [appellant sub 2] aangedragen alternatieven leveren een vergelijkbare beperking van zijn uitzicht en privacy op.
Evenmin ziet de Afdeling aanleiding te oordelen dat het plan vanwege de afstand tot de perceelsgrens van [appellant sub 1] onaanvaardbaar is. Bij dit oordeel wordt betrokken dat het bouwvlak op 5 meter afstand uit het hart van de sloot, tevens de perceelsgrens met [appellant sub 1], is geprojecteerd, terwijl voorts de afstand tot de woning van [appellant sub 1] 15 meter bedraagt.
2.4.6. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.5. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011
234-608.