201002335/1/R2.
Datum uitspraak: 11 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Reconstructie Kraaijensteinweg te Burgh-Haamstede" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2011, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. C.M.E. Buter-de Haas en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. Hubregtse en mr. M.A.Y. Schenk-Syswerda, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord M. van der Made, G. Bouw en M. Moelker, allen werkzaam bij Rijkswaterstaat.
2.1. Het plan maakt de reconstructie mogelijk van de Kraaijensteinweg (N57) te Burgh-Haamstede, tussen de aansluiting met de Serooskerkseweg en de aansluiting met de Meeldijk, waarbij tevens wordt voorzien in de aanleg van een parallelweg, een rotonde, een ovonde en een fietstunnel.
2.2. De raad betwist dat [appellant] en anderen als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, omdat zij op een afstand van circa 1850 meter van het plangebied wonen. Daarnaast worden de woningen van [appellant] en anderen aan de Nieuwe Havenweg niet permanent bewoond, aldus de raad.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan door een belanghebbende beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid dan ook, of een persoon met een slechts ver verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.2. Blijkens de plantoelichting wordt via de voorziene parallelweg tussen de Steursweg en de Meeldijk een aansluiting mogelijk gemaakt op de Meeldijk. De thans bestaande aansluiting van de Meeldijk op de Kraaijensteinweg zal komen te vervallen. [appellant] en anderen, allen wonend aan de Nieuwe Havenweg, vrezen dat gelet op de voorziene breedte van de parallelweg het (vracht)verkeer richting de bedrijven aan de Meeldijk geen gebruik zal gaan maken van deze parallelweg maar via de Steursweg en de Nieuwe Havenweg zal gaan rijden. De Afdeling acht deze vrees niet op voorhand van elke grond ontbloot, zodat, nu een toename van het aantal verkeersbewegingen van invloed is op de kwaliteit van hun directe woonomgeving, daarin voldoende grond is gelegen voor [appellant] en anderen om een voldoende objectief bepaalbaar, eigen en persoonlijk belang aan te nemen dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Dat [appellant] en anderen niet permanent wonen aan de Nieuwe Havenweg leidt niet tot een ander oordeel.
2.3. [appellant] en anderen stellen dat de voorziene wegbreedte van de parallelweg van vier meter onvoldoende is om het verkeer richting de Meeldijk te kunnen verwerken. Volgens [appellant] en anderen is een breedte van zeven meter noodzakelijk om verkeersonveilige situaties te voorkomen, met name voor het vrachtverkeer dat elkaar zal moeten passeren. Ook is deze breedte voor vrachtverkeer noodzakelijk om de bocht naar de Meeldijk te kunnen maken. Nu het plan hierin niet voorziet vrezen zij dat het verkeer via de Steursweg en de Nieuwe Havenweg richting de Meeldijk zal rijden. Dit brengt volgens hen een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen op de Nieuwe Havenweg met zich, terwijl deze weg hierop niet is ingericht. De verkeersveiligheid komt hierdoor in het geding terwijl de woningen aan de Nieuwe Havenweg schade zullen ondervinden vanwege geluid- en trillinghinder. [appellant] en anderen wijzen op het akoestisch onderzoek dat in opdracht van Rijkswaterstaat is uitgevoerd maar waarin de gevolgen voor de Nieuwe Havenweg niet zijn onderzocht. Volgens hen had dit uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel gemoeten.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanleg van de parallelweg juist dient ter ontsluiting van het verkeer op de Meeldijk. De voorziene breedte van vier meter van de parallelweg, met aan weerszijden een strook doorgroeistenen van 60 cm acht de raad gelet op de functie van de weg en de verwachte verkeersintensiteit voldoende. Daarnaast is deze route ook de kortste route naar de Meeldijk. De raad acht het derhalve niet aannemelijk dat als gevolg van de reconstructie het verkeer op de Nieuwe Havenweg zal toenemen.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat uit de verbeelding in samenhang met de planregels volgt dat het plandeel met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de Meeldijk en een gedeelte van de parallelweg een breedte van 4 meter toelaat. Ter zitting heeft de raad benadrukt dat een breedte van 4 meter voor parallelwegen gebruikelijk is en dat een dergelijke breedte de verkeersveiligheid juist ten goede komt omdat minder hard gereden kan worden. Rijkswaterstaat heeft ten aanzien van de voorziene bocht van de parallelweg op de Meeldijk gesteld dat zal worden voorzien in een bochtverbreding, uitgevoerd in hetzelfde materiaal als de parallelweg dan wel uitgevoerd met doorgroeistenen, zodat vrachtverkeer hier geen problemen zal ondervinden. Gelet op het bovenstaande alsmede gelet op de ten behoeve van het plan uitgevoerde verkeerstellingen, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene breedte van 4 meter voor de parallelweg niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Bij dit oordeel wordt voorts betrokken dat de Meeldijk ook een breedte heeft van 4 meter. In hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.3.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat als gevolg van het plan sprake zal zijn van een verkeerstoename van betekenis op de Steursweg en de Nieuwe Havenweg. Hoewel de Steursweg als ontsluitingsroute zal blijven dienen voor het verkeer richting de Oosterscheldedijk, heeft de raad gesteld dat door middel van bewegwijzering het verkeer richting de Meeldijk via de parallelweg zal worden geleid. Rijkswaterstaat heeft dit ter zitting bevestigd. Het standpunt van de raad dat het verkeer richting de Meeldijk niet zal kiezen voor een omweg via de Nieuwe Havenweg acht de Afdeling niet onaannemelijk. Derhalve heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een akoestisch onderzoek ter plaatse van de Nieuwe Havenweg uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening achterwege kon blijven.
2.4. [appellant] en anderen stellen verder dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare geluidoverlast in de natuurgebieden Koudekerkse Inlaag, Bootspolder en de Oosterschelde. Deze gebieden zijn aangemerkt als ecologische hoofdstructuur en als Natura 2000-gebied. [appellant] en anderen betwisten de conclusie van de raad dat geen negatieve effecten als gevolg van geluidoverlast zijn te verwachten in de natuurgebieden. Volgens hen dient gelet op de bijzondere natuurwaarden in het gebied met name in het broedseizoen nader onderzoek plaats te vinden. Ter zitting hebben [appellant] en anderen aan dit betoog toegevoegd dat het natuurgebied wordt aangemerkt als stiltegebied en dat de hiervoor geldende geluidnormen als gevolg van het plan worden overschreden.
2.4.1. Ten behoeve van het plan is door Arcadis B.V. op 24 november 2009 een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Quick scan Steursweg toetsing aan Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998". Onderzocht is of het plan leidt tot negatieve effecten op habitattypen en diersoorten van het Natura 2000-gebied Oosterschelde dan wel mogelijk nadelige consequenties heeft voor beschermde inheemse planten- en diersoorten in het kader van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw). De conclusie van het onderzoek is dat er geen sprake is van (significante) negatieve effecten voor het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Ook zal het plan volgens het onderzoek een minimaal verstorend effect hebben op beschermde soorten zodat de gunstige instandhouding niet in gevaar komt. Een ontheffing in het kader van de Ffw is niet noodzakelijk, aldus het onderzoek. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het desbetreffende onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont, dat deze niet aan het plan ten grondslag mocht worden gelegd. Voor zover [appellant] en anderen erop wijzen dat in het gebied veel broedvogels voorkomen wordt overwogen dat de mogelijke effecten van het plan op de broedvogeldichtheid is betrokken in het onderzoek.
Het betoog van [appellant] en anderen dat tevens sprake is van een stiltegebied en dat er daarom sprake is van overschrijding van de geluidnormen kan evenmin slagen nu Rijkswaterstaat ter zitting heeft verklaard dat een ontheffing van de Provinciale Milieuverordening is aangevraagd en verleend. De bezwaren die [appellant] en anderen ter zitting hebben aangevoerd tegen deze ontheffing kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
2.5. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011