ECLI:NL:RVS:2011:BQ4051

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011624/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Overteylingen gemeente Teylingen

Op 2 november 2010 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland opnieuw besloten over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Overteylingen", dat door de raad van de gemeente Teylingen op 13 maart 2008 was vastgesteld. De vereniging Bewonersbelangenvereniging Noordwest Sassenheim heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is ter zitting behandeld op 1 april 2011, waar de vereniging werd vertegenwoordigd door mr. M.B. Winthagen en A. Jansen. Ook de raad van de gemeente Teylingen en andere betrokken partijen waren aanwezig.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn oordeel aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De vereniging betoogde dat er onvoldoende onderzoek was verricht naar de luchtkwaliteit, maar het college stelde dat het plan voldoet aan de geldende luchtkwaliteitseisen. Het college baseerde zich op aanvullend onderzoek van de Milieudienst West-Holland, waaruit bleek dat het plan, zelfs in een worst case-scenario, aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldoet.

De voorzitter concludeerde dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen waarvoor grenswaarden zijn vastgesteld, en dat er geen verdere toets aan grenswaarden nodig is. Daarom werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2011.

Uitspraak

201011624/2/R1.
Datum uitspraak: 3 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging Bewonersbelangenvereniging Noordwest Sassenheim, gevestigd te Teylingen,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Teylingen bij besluit van 13 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Overteylingen".
Tegen dit besluit heeft onder meer de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2010, heeft de vereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2011, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. M.B. Winthagen, advocaat te Zeist, [voorzitter], en A. Jansen, is verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad van de gemeente Teylingen, vertegenwoordigd door mr. J. Zandstra, werkzaam bij de gemeente, H. Hommel, werkzaam bij RBOI, en S.C. van der Laan, werkzaam bij de Milieudienst West-Holland, en Woonstichting "Vooruitgang", vertegenwoordigd door [directeur], en [belanghebbende], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet onder meer in de ontwikkeling van het woongebied Overteylingen direct ten noorden van het centrum van Sassenheim.
2.3. De vereniging kan zich niet verenigen met de goedkeuring van het plan daar volgens haar ondeugdelijk en onvoldoende onderzoek is verricht naar de luchtkwaliteit ter plaatse, onder meer door het gebruik van onjuiste uitgangspunten en onjuiste invoergegevens. Ter ondersteuning van haar betoog verwijst de vereniging naar de opmerkingen van het door haar ingeschakelde Buro Blauw.
2.4. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan de geldende luchtkwaliteitseisen. Het plan zal volgens het college niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen, als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer. Voorts is uit het aanvullende onderzoek luchtkwaliteit van de Milieudienst West-Holland gebleken dat het plan, uitgaande van een worst case-scenario, voldoet aan de geldende grenswaarden voor luchtkwaliteit, zodat waar het om de luchtkwaliteit ter plaatse gaat, reeds daarom volgens het college sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
2.5. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Wm) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid, van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Volgens artikel 4, eerste lid, van het Besluit gelezen in samenhang met voorschrift 3A.2 in bijlage 3A van de Regeling geldt dat bij woningbouwprojecten de 3% toename pas bereikt wordt in geval van één ontsluitingsweg bij netto meer dan 1.500 nieuwe woningen en in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling bij netto meer dan 3.000 woningen.
2.5.1. Vast staat dat in het onderhavige plan maximaal 360 woningen mogelijk worden gemaakt, zodat sprake is van een woningbouwproject, dat behoort tot een categorie gevallen die in het Besluit en de Regeling is aangewezen als een geval dat in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen. Dit betekent dat in dit geval geen verdere toets aan grenswaarden behoeft plaats te vinden en geen specifiek luchtkwaliteitonderzoek meer is vereist. Reeds hierom treft het betoog van de vereniging naar het oordeel van de voorzitter geen doel.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2011
91-667.