ECLI:NL:RVS:2011:BQ4049

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102845/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunningen voor prostitutiebedrijven door burgemeester Amsterdam

In deze zaak heeft de burgemeester van Amsterdam op 30 november 2006 geweigerd om exploitatievergunningen te verstrekken aan La Vie en Rose B.V. voor verschillende prostitutiebedrijven gelegen aan de Molensteeg en de Oudezijds Achterburgwal. Tevens heeft de burgemeester gelast dat de exploitatie van deze bedrijven binnen vier weken na verzending van het besluit moest worden beëindigd, met de dreiging van bestuursdwang indien hieraan geen gevolg werd gegeven. La Vie en Rose heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij op 3 maart 2011 een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 21 april 2011 de zaak behandeld, waarbij La Vie en Rose werd vertegenwoordigd door mr. R. Ridder en de burgemeester door mr. A.H.M. Buijs, mr. M.F.W. Boermans en mr. S. Haavekost.

De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening een spoedeisend belang heeft, omdat sluiting van de prostitutiebedrijven grote financiële gevolgen zou hebben voor La Vie en Rose en de daar werkzame prostituees. De voorzitter heeft vastgesteld dat de burgemeester in het verleden al had aangegeven niet over te gaan tot handhaving zolang de hoofdzaak nog niet was behandeld. Gezien het tijdsverloop en de bereidheid van de burgemeester om handhavend optreden uit te stellen, was er geen spoedeisend belang voor de burgemeester om tot sluiting over te gaan. De voorzitter heeft daarom besloten om de aanzegging tot bestuursdwang te schorsen en de burgemeester te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan La Vie en Rose.

Uitspraak

201102845/2/H3.
Datum uitspraak: 3 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap La Vie en Rose B.V., gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2011 in zaken nrs. 10/858 en 10/862 in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid La Vie en Proost B.V. en La Vie en Rose B.V., beide gevestigd te Amsterdam,
en
de burgemeester van Amsterdam en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2006 heeft de burgemeester geweigerd La Vie en Rose exploitatievergunningen te verstrekken ten behoeve van prostitutiebedrijven, gelegen aan de Molensteeg 2a, de Oudezijds Achterburgwal 38, de Oudezijds Achterburgwal 41h, de Oudezijds Achterburgwal 44b, de Oudezijds Achterburgwal 46, de Oudezijds Voorburgwal 139a, de Sint Annendwarsstraat 12 en de Sint Annendwarsstraat 22. Voorts heeft de burgemeester gelast dat de exploitatie van voornoemde bedrijven binnen vier weken na verzending van het besluit dient te zijn beëindigd en heeft hij de toepassing van bestuursdwang aangezegd indien hieraan geen gevolg wordt gegeven.
Bij besluit van 3 februari 2010 heeft de burgemeester, voor zover thans van belang, het door La Vie en Rose daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door La Vie en Rose daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft La Vie en Rose bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2011, heeft La Vie en Rose de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2011, waar La Vie en Rose, vertegenwoordigd door mr. R. Ridder, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Buijs, mr. M.F.W. Boermans en mr. S. Haavekost, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. La Vie en Rose heeft verzocht om de voorziening te treffen dat zij de exploitatie van haar prostitutiebedrijven mag voortzetten tot zes weken na de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak. Volgens La Vie en Rose ontbreekt een spoedeisend belang bij de burgemeester om over te gaan tot sluiting van de prostitutiebedrijven, gelet op de lange duur van de procedure, en heeft zij wel een spoedeisend belang bij het treffen van de door haar gevraagde voorlopige voorziening, omdat een sluiting grote financiële gevolgen met zich brengt en een groot aantal werknemers en huurders van prostitutiekamers treft.
2.2.1. De vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester mocht weigeren de door La Vie en Rose gewenste exploitatievergunning te verlenen vergt een onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De Voorzitter ziet dan ook af van een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van verzoekster vooruitlopend op de behandeling in de hoofdzaak en zal in het navolgende geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven over het besluit van 3 februari 2010.
2.2.2. De exploitatie van de prostitutiebedrijven is niet gestaakt na het nemen van het besluit van 30 november 2006, nu de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam onder meer dat besluit heeft geschorst voor zover daarin de toepassing van bestuursdwang is aangezegd. De burgemeester heeft in die schorsing berust. Voorts heeft de burgemeester de voortzetting van de exploitatie van de prostitutiebedrijven toegestaan tot na de uitspraak van de rechtbank van 21 januari 2011. Verder is niet in geschil dat de burgemeester heeft toegezegd de voortgezette exploitatie van de prostitutiebedrijven toe te staan en niet over te gaan tot toepassing van handhavende maatregelen, indien de Afdeling de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht versneld zou behandelen. De Afdeling heeft evenwel afgezien van een versnelde behandeling.
Gelet op het tijdsverloop in deze zaak en het gegeven dat de burgemeester bereid was af te zien van handhavend optreden tegen het voortzetten van de exploitatie van de prostitutiebedrijven van La Vie en Rose indien de Afdeling de hoofdzaak versneld zou behandelen, valt niet in te zien welk spoedeisend belang de burgemeester heeft bij het reeds nu overgaan tot sluiting van die prostitutiebedrijven. Versnelde behandeling van de hoofdzaak levert slechts een aantal maanden eerder een uitspraak op dan niet-versnelde behandeling. Niet aannemelijk is dat een voortzetting van de exploitatie die een aantal maanden langer duurt dan wanneer de hoofdzaak versneld zou zijn behandeld een zodanig gevaar oplevert dat de burgemeester direct tot handhaving zou dienen over te gaan. Voorts heeft La Vie en Rose een aanmerkelijk belang bij voortzetting van de exploitatie van haar prostitutiebedrijven, nu aannemelijk is dat sluiting van die prostitutiebedrijven grote financiële gevolgen heeft en tevens de aldaar werkzame prostituees treft.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 3 februari 2010, kenmerk BZ.1.06.0660.001/0662.001/0662.002 DJZ, en het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 30 november 2006, kenmerk 2006009024, voor zover het betreft de aanzegging tot bestuursdwang vanwege het zonder vergunning exploiteren van de prostitutiebedrijven gelegen aan de Molensteeg 2a, de Oudezijds Achterburgwal 38, de Oudezijds Achterburgwal 41h, de Oudezijds Achterburgwal 44b, de Oudezijds Achterburgwal 46, de Oudezijds Voorburgwal139a, de Sint Annendwarsstraat 12 en de Sint Annendwarsstraat 22;
II. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid La Vie en Rose B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de burgemeester van Amsterdam aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid La Vie en Rose B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2011
187-622.