ECLI:NL:RVS:2011:BQ3796
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.L.M. van Loo
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep asielaanvraag en zorgvuldigheid van de minister
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie en Asiel. De vreemdeling had verzocht om haar asielaanvraag over te nemen door Duitsland, omdat haar verloofde daar als vluchteling was toegelaten. De minister heeft echter nagelaten om Duitsland te verzoeken de asielaanvraag over te nemen, wat in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. De voorzieningenrechter van de rechtbank had dit niet onderkend, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad van State oordeelt dat de minister, gelet op artikel 7 van de Verordening, had moeten verzoeken om de asielaanvraag over te nemen voordat hij de aanvraag inhoudelijk beoordeelde. De vreemdeling had tijdens haar eerste gehoor aangegeven dat zij op weg was naar haar verloofde in Duitsland, en de minister had deze verloving als geloofwaardig geacht. Tijdens het nader gehoor kon de vreemdeling echter niet bevestigen op welke verblijfstitel haar verloofde in Duitsland verbleef.
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en het besluit van de minister, en verklaart het hoger beroep gegrond. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van de minister en de noodzaak om de rechten van asielzoekers te waarborgen.