ECLI:NL:RVS:2011:BQ3790

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010107/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunningen asiel voor vreemdeling en kinderen op basis van gewijzigde situatie in Burundi

In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunningen van een vreemdeling en zijn twee minderjarige kinderen. De verblijfsvergunning van de vreemdeling was verleend op basis van de algehele situatie in Burundi. De verblijfsvergunningen van zijn kinderen waren volledig afhankelijk van die van de vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie heeft op 19 oktober 2009 besloten om deze verblijfsvergunningen in te trekken, omdat de vreemdeling en zijn kinderen niet meer in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Dit besluit werd door de rechtbank 's-Gravenhage op 24 september 2010 vernietigd, omdat de rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de individuele omstandigheden van de vreemdeling en zijn kinderen, zoals hun integratie in de Nederlandse samenleving en hun psychische gesteldheid.

In hoger beroep heeft de Raad van State de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen individuele omstandigheden heeft betrokken bij de intrekking van de verblijfsvergunningen, aangezien de vreemdeling en zijn kinderen niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op basis van de relevante artikelen van de Vw 2000. De Raad benadrukte dat de verblijfsvergunningen waren verleend op basis van de algehele situatie in Burundi en dat individuele omstandigheden geen rol speelden bij de verlening. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris het besluit niet zonder een kenbare weging van de omstandigheden had kunnen nemen. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond en het beroep van de vreemdeling ongegrond.

Uitspraak

201010107/1/V1.
Datum uitspraak: 2 mei 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 24 september 2010 in zaak nr. 09/42191 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling), mede voor zijn twee minderjarige kinderen,
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie de aan de vreemdeling en zijn kinderen verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 september 2010, verzonden op 27 september 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling, mede voor zijn kinderen, ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister van Justitie een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft, mede voor zijn kinderen, een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van de staatssecretaris van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die, voor zover thans van belang, als minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als deze vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
Bij het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2006/24 (hierna: het WBV 2006/24) is het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van personen afkomstig uit Burundi beëindigd, zodat asielzoekers uit Burundi niet langer in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Volgens het WBV 2006/24 zal met betrekking tot vreemdelingen aan wie een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is verleend een herbeoordeling plaatsvinden en zal die verblijfsvergunning worden ingetrokken indien niet wordt geoordeeld dat de vreemdeling krachtens één van de andere gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, een verblijfsvergunning kan worden verleend. Dat geldt volgens het WBV 2006/24 ook voor de vreemdelingen aan wie, voor zover thans van belang, krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 een verblijfsvergunning is verleend en waarbij de verblijfsvergunning van de hoofdpersoon op grond van het voorgaande wordt ingetrokken.
2.1.1. In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de door de vreemdeling, mede voor zijn kinderen, aangevoerde bijzondere omstandigheden geen aanleiding vormen af te zien van intrekking van de verleende verblijfsvergunningen. Volgens de minister heeft de rechtbank – nu zij heeft overwogen dat de vreemdeling en zijn kinderen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000 – miskend dat aan individuele omstandigheden verder geen betekenis toekomt bij de intrekking van de hun krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Vw 2000, verleende verblijfsvergunningen.
2.1.2. De verblijfsvergunning van de vreemdeling is verleend vanwege de algehele situatie in Burundi, terwijl de verblijfsvergunningen van zijn kinderen geheel van die verblijfsvergunning afhankelijk waren. Bij de verlening van die verblijfsvergunningen speelden individuele omstandigheden geen rol. Gelet hierop en nu in hoger beroep onbestreden is dat de vreemdeling en zijn kinderen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000, heeft de staatssecretaris terecht geen individuele omstandigheden bij het besluit tot intrekking van die verblijfsvergunningen betrokken. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte de gang van zaken rond de verlening van die verblijfsvergunningen, de integratie van de kinderen van de vreemdeling in de Nederlandse samenleving, alsmede hun psychische gesteldheid aangemerkt als relevante omstandigheden en in vervolg daarop evenzeer ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris het besluit van 19 oktober 2009 niet zonder kenbare weging van die omstandigheden heeft kunnen nemen.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het inleidende beroep alsnog ongegrond worden verklaard.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 24 september 2010 in zaak nr. 09/42191;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Willems
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2011
412-620.
Verzonden: 2 mei 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser