ECLI:NL:RVS:2011:BQ3790
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- H. Troostwijk
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunningen asiel voor vreemdeling en kinderen op basis van gewijzigde situatie in Burundi
In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunningen van een vreemdeling en zijn twee minderjarige kinderen. De verblijfsvergunning van de vreemdeling was verleend op basis van de algehele situatie in Burundi. De verblijfsvergunningen van zijn kinderen waren volledig afhankelijk van die van de vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie heeft op 19 oktober 2009 besloten om deze verblijfsvergunningen in te trekken, omdat de vreemdeling en zijn kinderen niet meer in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Dit besluit werd door de rechtbank 's-Gravenhage op 24 september 2010 vernietigd, omdat de rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de individuele omstandigheden van de vreemdeling en zijn kinderen, zoals hun integratie in de Nederlandse samenleving en hun psychische gesteldheid.
In hoger beroep heeft de Raad van State de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen individuele omstandigheden heeft betrokken bij de intrekking van de verblijfsvergunningen, aangezien de vreemdeling en zijn kinderen niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op basis van de relevante artikelen van de Vw 2000. De Raad benadrukte dat de verblijfsvergunningen waren verleend op basis van de algehele situatie in Burundi en dat individuele omstandigheden geen rol speelden bij de verlening. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris het besluit niet zonder een kenbare weging van de omstandigheden had kunnen nemen. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond en het beroep van de vreemdeling ongegrond.