ECLI:NL:RVS:2011:BQ3443

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010000/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidieaanvraag woningbouwprojecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 september 2010. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Venray had medegedeeld dat er geen medewerking werd verleend aan de aanvraag voor een subsidie onder de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009. De aanvraag was door [appellante] ingediend met het verzoek om deze door de gemeente bij de minister in te dienen. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen deze beslissing niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank werd bevestigd.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 23 november 2009 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de gemeente de aanvrager en begunstigde van de subsidie is, en dat [appellante] geen rechtstreekse aanspraak kan maken op de subsidie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de brief van 23 november 2009 geen besluit is en dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 4 mei 2011.

Uitspraak

201010000/1/H2.
Datum uitspraak: 4 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Wanssum, gemeente Venray,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 september 2010 in zaak nr. 10/422 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venray.
1. Procesverloop
Bij brief van 23 november 2009 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat er geen medewerking wordt verleend aan het indienen van een aanvraag om een subsidie als bedoeld in de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 tweede tranche (hierna: de Tijdelijke stimuleringsregeling).
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de Afdeling desgevraagd toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen procesbelang heeft, berust dat op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat geen enkel procesbelang bestaat en heeft het beroep ontvankelijk geacht. De Afdeling ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
2.2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid van dat artikel wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Wet stedelijke vernieuwing kan de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (thans de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) bij wijze van uitzonderlijke en tijdelijke stimulans subsidie verstrekken voor activiteiten op het gebied van de stedelijke vernieuwing volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of, indien spoed vereist is, bij ministeriële regeling gegeven regels.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke stimuleringsregeling kan de minister subsidie verlenen ter tegemoetkoming in de kosten verbonden aan het stimuleren van de bouw van woningen, die als gevolg van de huidige economische omstandigheden is vertraagd of stopgezet.
Ingevolge artikel 3 kan een subsidie uitsluitend worden aangevraagd door gemeenten.
Ingevolge artikel 4 bevatten aanvragen tot verlening van subsidie ten minste de in de onderdelen a tot en met p genoemde gegevens.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, wordt een aanvraag tot verlening van subsidie voor 2 november 2009 in papieren vorm ingediend bij de minister door tussenkomst van SenterNovem.
2.3. Bij brief van 28 oktober 2009 heeft [appellante] aan de gemeente verzocht om een door haar als bijlage bij deze brief gevoegde aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke stimuleringsregeling vóór 2 november 2009 bij de minister in te dienen. De aanvraag had betrekking op het realiseren van 14 starterswoningen aan de Burgemeester Ponjeestraat te Wanssum.
Bij brief van 23 november 2009 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat de gemeente geen medewerking verleent aan het verzoek.
Bij besluit op bezwaar van 23 februari 2010 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de brief van 23 november 2009 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Volgens het college is deze brief niet gericht op rechtsgevolg, maar betreft het een mededeling van informatieve aard. Ingevolge artikel 3 van de Tijdelijke stimuleringsregeling is de gemeente immers de aanvrager en de ontvanger van de subsidie. [appellante] kan op basis van deze regeling geen aanspraak maken op subsidie. Het is aan de gemeente of zij subsidie aanvraagt, deze wordt aan haar verstrekt en zij is vrij om te bepalen hoe de verkregen subsidie wordt ingezet, aldus het college.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit standpunt gevolgd.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 23 november 2009 niet is gericht op rechtsgevolg. Zij voert daartoe - samengevat weergegeven - aan, dat zij de aanvraag na overleg met de gemeente zodanig heeft opgesteld en bij haar heeft ingediend dat de gemeente deze direct kon doorsturen naar de minister en dat de gemeente er geen enkel belang bij had om niet mee te werken. Het is niet aan de gemeente om te beoordelen of de aanvrager in aanmerking komt voor de subsidie, maar aan de minister. Dat de gemeente beschikkingsvrijheid heeft ten aanzien van de aanwending van de verleende subsidie, doet niet ter zake, omdat het in de lijn der verwachting had gelegen dat naar rato een verdeling had plaatsgevonden onder de verzoekers, aldus [appellante].
2.4.1. Ingevolge artikel 3 van de Tijdelijke stimuleringsregeling kan een subsidie uitsluitend worden aangevraagd door gemeenten. De gemeente is de begunstigde van de subsidie. Zij heeft de vrijheid om te bepalen of subsidie voor een bepaald project dat aan de gestelde eisen voldoet wordt aangevraagd en hoe de verleende subsidie wordt besteed, mits deze ten goede komt aan het woningbouwproject waarop de aanvraag betrekking heeft. Weliswaar heeft [appellante] er financieel belang bij als ten behoeve van haar project subsidie wordt verstrekt, maar dit is een van de gemeente afgeleid belang en maakt haar niet belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat de brief van 28 oktober 2009 van [appellante] aan de gemeente geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De brief van 23 november 2009 is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen en heeft terecht geoordeeld dat het college het bezwaar tegen deze brief terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011
18-680.