ECLI:NL:RVS:2011:BQ3442

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008704/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot stillegging bouwwerkzaamheden en oplegging dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch, waarbij hem op straffe van een dwangsom werd gelast om met onmiddellijke ingang de bouwwerkzaamheden op een perceel te staken. Het college had op 6 november 2008 besloten dat de bouwwerkzaamheden moesten worden stilgelegd, omdat er geen bouwvergunning was verleend voor de werkzaamheden die werden uitgevoerd. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond op 11 december 2008. De rechtbank 's-Hertogenbosch bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 21 juli 2010, waartegen [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 maart 2011.

De Raad van State overweegt dat het college op basis van artikel 100d van de Woningwet bevoegd was om bestuursdwang toe te passen en de bouwwerkzaamheden stil te leggen. Het besluit was rechtmatig, omdat er geen bouwvergunning was verleend en de werkzaamheden in strijd waren met de Woningwet. [appellant] voerde aan dat er concreet zicht op legalisatie bestond, omdat er een vergunning was verleend op basis van de Wet milieubeheer. De Raad van State oordeelt echter dat de rechtbank terecht geen grond heeft gezien voor het aannemen van concreet zicht op legalisatie, aangezien de bouwstop was opgelegd om de bouwwerkzaamheden stil te leggen.

Daarnaast betoogde [appellant] dat de opgelegde dwangsom van € 10.000,00 onredelijk hoog was, gezien zijn financiële situatie. De Raad van State bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding en de beoogde werking van de oplegging ervan. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201008704/1/H1.
Datum uitspraak: 4 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) van 21 juli 2010 in zaak nr. 09/1455 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2008 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom gelast met onmiddellijke ingang de bouwwerkzaamheden op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 11 december 2008 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2010, verzonden op 27 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2010, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 100d van de Woningwet, zoals die gold ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kan een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV inhouden dat het bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt.
2.2. Het besluit van 6 november 2008 strekt tot stillegging van de bouw van een vuurwerkopslag in een bestaande bedrijfsruimte op het perceel en is genomen krachtens artikel 100d van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De last om de werkzaamheden niet voort te zetten is opgelegd krachtens artikel 125 van de Gemeentewet, gelezen in verbinding met artikel 5:32 van de Awb.
2.3. Niet in geschil is dat ten tijde van dat besluit aan de bedrijfsruimte werkzaamheden werden verricht, waarvoor, hoewel vereist, geen bouwvergunning was verleend. Het college kon daartegen handhavend optreden wegens de strijd ervan met artikel 40 van de Woningwet.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, op grond waarvan het college van handhaving moest afzien, heeft miskend dat concreet zicht op legalisatie bestond, nu voor het beoogde gebruik van het bouwwerk als vuurwerkopslag krachtens de Wet milieubeheer vergunning is verleend en er geen gronden waren om de bouwvergunning te weigeren en deze daarom zou worden verleend. Voorts heeft zij aldus miskend dat voor de na het besluit van 6 november 2008 aan de bedrijfsruimte verrichte werkzaamheden geen bouwvergunning was vereist, aldus [appellant].
2.4.1. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien om concreet zicht op legalisatie aan te nemen. Zij heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2008, in zaak nr.
200706015/1overwogen dat de door het college opgelegde bouwstop tot doel had de bouwwerkzaamheden stil te leggen, zodat het niet hoefde te onderzoeken of het gebouwde zou kunnen worden gelegaliseerd. Door te bouwen, zonder over de daarvoor vereiste vergunning te beschikken, heeft [appellant] het risico aanvaard dat zodanige maatregel genomen zou worden.
De door [appellant] na 6 november 2008 aan de bedrijfsruimte verrichte werkzaamheden vormen, wat daar verder van zij, geen bijzondere omstandigheden, in verband waarmee het college had moeten afzien van handhaving, reeds omdat deze werkzaamheden eerst daarna zijn opgekomen. De rechtbank heeft de vraag of de opgelegde dwangsom door deze werkzaamheden is verbeurd terecht buiten het geschil geacht.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat de opgelegde dwangsom van € 10.000,00 ineens niet onredelijk hoog is, heeft miskend dat hij, gezien de bedrijfsomvang en zijn financiële draagkracht, een dergelijke dwangsom niet kan betalen.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de gestelde financiële omstandigheden bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsom geen rol hoefde te laten spelen. De bedoeling van een dwangsom is dat aan de last wordt voldaan en deze niet wordt verbeurd. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding en de beoogde werking van de oplegging ervan. Nu het college bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom mede in aanmerking heeft genomen dat hiervan voldoende prikkel diende uit te gaan om verdere bouwwerkzaamheden aan de bedrijfsruimte voor vuurwerkopslag, alsmede eventuele feitelijke ingebruikname ervan te voorkomen, heeft de rechtbank de dwangsom terecht niet onredelijk hoog geacht.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011
374-627.