ECLI:NL:RVS:2011:BQ3440

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008391/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag werkbeurs voor schrijvers door het bestuur van het Nederlands Letterenfonds

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een werkbeurs voor schrijvers door het bestuur van het Nederlands Letterenfonds. De appellant, J.J. Toes, had op 4 mei 2009 een aanvraag ingediend voor een werkbeurs ter waarde van € 15.000,00 voor het schrijven van een misdaadroman met de titel 'Het Leugenarchief'. Het bestuur heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de verwachting dat de werkbeurs niet zou resulteren in een publicatie van goede literaire kwaliteit. De afwijzing werd ondersteund door een advies van de adviescommissie, dat was gebaseerd op preadviezen van externe lezers en eerdere beoordelingen van Toes' werk.

Toes heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bestuur het advies niet aan de afwijzing ten grondslag had mogen leggen. Hij betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het advies aan hem ter kennis moest worden gebracht, zodat hij de mogelijkheid had gehad om te toetsen of het advies conform de richtlijnen tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde echter dat het bestuur de inhoud van het advies op een adequate manier aan Toes had medegedeeld en dat de beoordeling van de literaire kwaliteit van zijn werk terecht was uitgevoerd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestuur zich terecht had gebaseerd op de literaire kwaliteit van het werk van Toes, ongeacht het genre van de roman. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op een zorgvuldige wijze was tot stand gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de deskundigheid van de adviseurs. De Raad bevestigde dat de literaire kwaliteit voorop staat bij de beoordeling van aanvragen voor werkbeurzen en dat de eerdere negatieve beoordelingen van Toes' werk een rol hebben gespeeld in de besluitvorming.

Uitspraak

201008391/1/H2.
Datum uitspraak: 4 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
J.J. Toes, wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 juli 2010 in zaak nr. 09/4463 in het geding tussen:
Toes
en
het bestuur van het Nederlands Letterenfonds als rechtsopvolger van het bestuur van de Stichting Fonds voor de Letteren (hierna: het bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2009, aangevuld bij brieven van 18 mei 2009 en 8 juni 2009, heeft het bestuur de aanvraag van Toes om verlening van een werkbeurs voor schrijvers afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2009 heeft het bestuur het door Toes daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Toes daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Toes bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 september 2010.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 januari 2011 heeft het bestuur individuele preadviezen aan de Afdeling toegezonden. Daarbij heeft het bestuur medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling ervan kennis zal mogen nemen. Op 26 januari 2011 heeft de Afdeling beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is en Toes gevraagd om toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze toestemming is niet verleend, zodat de Afdeling geen inzage heeft in deze individuele preadviezen en niet mede op grond van deze stukken uitspraak kan doen.
Toes heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2011, waar Toes, in persoon en bijgestaan door mr. R. Vos, advocaat te Haarlem, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.M. Bibo en mr. W.Th. Tideman, beiden werkzaam bij het Nederlands Letterenfonds, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid (hierna: wet) wordt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gemachtigd om namens de Staat tot oprichting of mede-oprichting over te gaan van privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die tot doel hebben het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van één of meer cultuuruitingen te bevorderen door daartoe subsidies te verstrekken.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, voor zover hier van belang, stelt het bestuur van een fonds één of meer reglementen vast waarin in ieder geval worden vastgelegd de werkwijze, de procedures en de criteria die het bestuur bij het verstrekken van subsidies hanteert, alsmede de verplichtingen die aan de subsidie-ontvanger worden opgelegd.
Ingevolge artikel 11 verstrekt het bestuur van een fonds subsidies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, bij beschikking.
Uit artikel 2, eerste lid, van de statuten van de stichting Fonds voor de Letteren (hierna: statuten) volgt dat deze zich ten doel stelt het bevorderen van de kwaliteit en diversiteit van de Nederlands- en Friestalige letteren en de literatuur in Nederlandse of Friese vertaling. Daarnaast streeft de stichting naar de bevordering van het op niveau beoefenen van het vak van literair schrijver en vertaler.
Ingevolge artikel 2 van het Algemeen Reglement van de stichting (hierna: reglement), voor zover hier van belang, kan de stichting in overeenstemming met artikel 2 van haar statuten en volgens bepalingen vastgesteld in de wet en dit reglement, financiële middelen verlenen aan schrijvers en vertalers van Nederlands werk, indien naar het oordeel van het bestuur het werk van een schrijver of vertaler een bijdrage levert aan de kwaliteit en diversiteit van de Nederlandstalige letterkunde, en indien is voldaan aan alle formele en materiële vereisten zoals in dit reglement vermeld.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, wordt subsidie slechts verstrekt nadat het bestuur de overtuiging heeft gekregen dat de door de stichting in artikel 2 van dit reglement gestelde doeleinden worden bereikt en aan de in artikel 5 gestelde vereisten wordt voldaan.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, gelezen in samenhang met artikel 1, onder h, wordt een financiële bijdrage voor een bepaald tijdvak ten behoeve van de voorbereiding en/of uitvoering van een project slechts verstrekt, indien wordt voldaan aan de volgende vereisten:
a. het bestuur heeft voldoende positieve verwachtingen ten aanzien van het resultaat van het voorgestelde project; en
b. het project vormt tevens naar verwachting een bijdrage van betekenis op het terrein van de Nederlandse letterkunde, en/of
c. het project is gericht op publicatie van Nederlandstalig werk.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuur in deelreglementen nadere vereisten stellen ten aanzien van het verstrekken van de verschillende subsidievormen.
Ingevolge artikel 9, voor zover hier van belang, baseert het bestuur zich bij de voorbereiding van de beslissing tot verlening van de financiële ondersteuning op de door de aanvrager verstrekte gegevens, alsmede op:
a. het in het kader van eerdere aanvragen uitgebrachte oordeel over projectplannen;
b. het in het kader van eerdere aanvragen uitgebrachte oordeel over de literaire kwaliteit van het in boekvorm verschenen toneelwerk van de aanvrager, voor zover van toepassing;
c. recente publicaties, voor zover niet eerder beoordeeld.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, wint het bestuur, alvorens te beslissen over een ingediende aanvraag om financiële ondersteuning, het advies in van adviescommissies die zijn samengesteld uit leden van de adviesraad.
Ingevolge het tweede lid kunnen ter voorbereiding van de advisering door de adviescommissies, ingezonden publicaties ter beoordeling worden voorgelegd aan leden van subcommissies of andere externe deskundigen.
Ingevolge het derde lid wordt samenstelling, benoeming en werkwijze van de adviesraad, de adviescommissies en de subcommissies nader geregeld in hoofdstuk 4 en 5 van het huishoudelijk reglement van de stichting.
Ingevolge artikel 1 van het Huishoudelijk Reglement van de stichting (hierna: huishoudelijk reglement), voor zover hier van belang, kan zij, in overeenstemming met artikel 2 van haar statuten en volgens bepalingen vastgesteld in de wet, op grond van dit reglement en de bijbehorende subsidieregelingen, naast overige taken als bedoeld in artikel 2 van de statuten, aan schrijvers van Nederlands literair werk subsidies verlenen in de vorm van werkbeurzen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, benoemt het bestuur op voordracht van de selectiecommissie als bedoeld in hoofdstuk 3, een adviesraad ten behoeve van de advisering over de toekenning van diverse subsidies voor Nederlands- en Friestalig literair werk.
Ingevolge het tweede lid bestaat de adviesraad uit ten hoogste dertien leden, zijnde personen die een brede kennis bezitten van de nationale en internationale letterkunde en op onderdelen hiervan specifiek deskundig zijn. In de adviesraad dient de deskundigheid op het gebied van het literair proza (fictie en non-fictie), de literaire vertaling (op verschillende taalgebieden), de poëzie, het literaire drama, de literaire kinder- en jeugdboeken en de Friese letterkunde aanwezig te zijn.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, worden de leden van de adviesraad door het bestuur benoemd voor een periode van twee jaar. Elk jaar treden volgens een door het bestuur op te stellen rooster ten minste vijf raadsleden af. Een raadslid is na aftreden volgens rooster éénmaal herbenoembaar voor een periode van twee jaar.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, worden de leden van de adviesraad jaarlijks verdeeld over verschillende adviescommissies ten behoeve van de advisering in het kader van de verschillende subsidievormen.
Ingevolge het tweede lid worden ter voorbereiding van de advisering door adviescommissies, indien dat door de adviescommissies noodzakelijk wordt geacht, publicaties en ander voor de beoordeling relevant materiaal voorgelegd aan (leden van) subcommissies, andere externe deskundigen of leden van de adviesraad.
Ingevolge het derde lid worden subcommissies, bestaande uit drie externe adviseurs, voor de duur van één jaar door het bestuur benoemd. Het bestuur ziet erop toe dat voor de verschillende genres van het oorspronkelijke werk, alsmede voor de diverse taalgebieden, afzonderlijke subcommissies worden ingesteld waarin specifieke deskundigheid op het desbetreffende onderdeel aanwezig is.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kunnen geldige adviezen slechts tot stand komen indien tenminste drie leden van de commissie ter zake gemotiveerd advies uitbrengen, hetzij ter vergadering hetzij op schrift.
Ingevolge het tweede lid zijn de individuele (pre)adviezen vertrouwelijk en kunnen slechts bij bestuursbesluit ter inzage worden gegeven aan derden.
Ingevolge het derde lid geldt bij de kwaliteitsbeoordeling van de ingezonden publicaties de optelsom der meningen van de subcommissieleden als uitgangspunt voor het eindadvies.
Ingevolge het vierde lid wordt het eindadvies bepaald door de mening van de meerderheid binnen de adviescommissie.
Ingevolge het vijfde lid is elk lid bevoegd een afwijkende mening in de adviezen te doen opnemen.
Ingevolge artikel 16, vijfde lid, zijn de vergaderingen van de adviesraad en de commissies niet openbaar. Al hetgeen daarin besproken en vastgelegd wordt, is strikt vertrouwelijk en mag slechts ter kennis van derden worden gebracht bij bestuursbesluit.
Ingevolge het zevende lid wordt indien leden van een adviescommissie of een subcommissie persoonlijk betrokken zijn bij een aanvraag, dit door deze leden vooraf aan de voorzitter van de commissie bekend gemaakt. Het betrokken lid neemt niet deel aan de oordeelsvorming of advisering over de desbetreffende aanvraag.
Ingevolge de Werkbeursregeling Schrijvers (Nieuwe Stijl) (hierna: werkbeursregeling), een deelreglement als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het reglement, voor zover hier van belang, is een werkbeurs een projectsubsidie, waarmee de stichting beoogt bij te dragen aan de totstandkoming van nieuw literair Nederlandstalig werk dat wordt uitgegeven bij een erkende uitgever in een redelijke oplage en dat in de reguliere boekhandel verkrijgbaar is. Voorts is hierin bepaald dat de werkbeursregeling is bestemd voor schrijvers van Nederlandstalig literair werk, zoals proza (fictie en non-fictie), poëzie, kinder- en jeugdliteratuur en toneel. Om een werkbeurs te kunnen aanvragen, dienen van de schrijver op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal twee literaire boeken in het Nederlands of Fries te zijn gepubliceerd, of twee toneelstukken openbaar te zijn gemaakt door een professioneel theatergezelschap. Aanvragen van schrijvers die niet aan deze eis voldoen, worden niet in behandeling genomen. Nadat is vastgesteld dat de aanvraag aan alle voorwaarden voor behandeling voldoet, wordt de beoordeling van de aanvragen voorbereid door de Adviescommissie Werkbeurzen Schrijvers (hierna: de adviescommissie), bestaande uit minimaal drie en maximaal vijf leden van de adviesraad van de stichting. De adviescommissie kan daarbij gebruik maken van (pre)adviezen van externe deskundigen.
Ingevolge de werkbeursregeling wordt bij het nemen van de beslissingen rekening gehouden met de volgende (combinatie van) factoren, waarbij de literaire kwaliteit van het werk voorop staat:
I. Inhoudelijke factoren
De verwachtingen die de stichting heeft ten aanzien van het resultaat, gebaseerd op: literaire kwaliteit van het in boekvorm gepubliceerde werk, of zo nodig het opgevoerde toneelstuk, de kwalitatieve ontwikkeling van het werk, het werkplan, de (mate van) realisering van eerdere werkplannen, publicatieritme.
II. Formele factoren
Inkomensgegevens en eventuele financiële planning van het werkplan, financiële middelen verstrekt door andere subsidiegevers, opdrachtgevers e.d., aanwezigheid van contract of intentieverklaring van de uitgever.
III. En al wat verder van belang kan zijn voor het nemen van een zorgvuldige beslissing.
2.2. De aanvraag van Toes heeft betrekking op een subsidie van € 15.000,00 in de vorm van een werkbeurs voor het schrijven van een misdaadroman met de werktitel 'Het Leugenarchief'. De aanvraag is door het bestuur afgewezen omdat het niet verwacht dat de werkbeurs zal resulteren in een publicatie van goede literaire kwaliteit. Aan de bij besluit van 29 september 2009 gehandhaafde afwijzing ligt een advies van de adviescommissie (hierna: het advies) ten grondslag waarbij gebruik is gemaakt van preadviezen van twee externe lezers, te weten Jan van Aken en Marja Pruis (hierna ook: de lezers), en één lid van de Adviescommissie over de in 2007 verschenen misdaadroman van Toes getiteld 'Kunst zonder genade' en van twee preadviezen van externe lezers over het boek 'Coup Zéro' van Toes (hierna: de preadviezen).
2.3. Toes voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestuur het advies niet aan het besluit van 29 september 2009 ten grondslag heeft kunnen leggen.
Hij voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het advies ingevolge artikel 3:49 van de Awb aan hem ter kennis moest worden gebracht, zodat hij onder andere had kunnen toetsen of dit advies overeenkomstig artikel 15 van het huishoudelijk reglement tot stand is gekomen.
Voorts voert Toes aan dat de rechtbank evenmin heeft onderkend dat zijn aanvraag ten onrechte is getoetst aan het criterium van de literaire kwaliteit van het werk. Tevens stelt hij dat uit de nadere motivering van 18 mei 2009 blijkt dat in het advies (sub)criteria zijn gehanteerd die voor hem onbekend waren en die niet in de richtlijnen bij de advisering over literair oorspronkelijk werk (hierna: de richtlijnen) zijn vermeld, zoals ook volgt uit het advies van de door hem ingeschakelde deskundige G.J. de Vries (hierna: De Vries) van 7 december 2009 over het boek 'Kunst zonder genade'.
2.3.1. In de 'algemene motivering van de besluiten over de aanvragen 2009 - 1e ronde Werkbeursregeling Schrijvers' die bij het besluit van 4 mei 2009 is gevoegd, is vermeld, voor zover hier van belang, dat de adviescommissie de aanvragen heeft getoetst aan de criteria zoals die in de werkbeursregeling onder het kopje 'Beoordeling', zijn opgenomen, te weten: de literaire kwaliteit van eerder werk, de kwalitatieve ontwikkeling van het werk, de (mate van) realisering van eerdere werkplannen, het publicatieritme en het ingediende werkplan. Bij alle aanvragen heeft de adviescommissie kennis genomen van eerdere beoordelingen van het oeuvre, het werkplan van de auteur, het meest recente werk en van de adviezen van externe lezers over dat werk. Ook is elk ingezonden werk door minimaal één adviescommissielid gelezen. De verwachtingen over het ingediende project gebaseerd op de kwaliteit van eerdere publicaties, hebben een belangrijke rol gespeeld. Op grond van de adviezen van de adviescommissie is door de directeur namens het bestuur op de aanvragen beslist, aldus deze motivering.
In de nadere motivering van 18 mei 2009 staan de namen van de leden van de adviescommissie en van de lezers en is vermeld dat, naast de lezers, ook één lid van de adviescommissie kennis heeft genomen van het boek 'Kunst zonder genade'. Verder staat hierin dat auteurs die in aanmerking willen komen voor een werkbeurs minimaal twee literaire boekpublicaties op hun naam hebben moeten staan en het oeuvre als geheel en vooral het recent verschenen werk van overtuigende literaire kwaliteit moet zijn. Voorts is in deze nadere motivering vermeld dat aan de hand van een aantal aspecten de literaire kwaliteit van het boek 'Kunst zonder genade' is beoordeeld. Volgens de adviseurs is 'Kunst zonder genade' in zijn genre - misdaadroman - allereerst een geslaagd boek. Alles is gericht op de handeling, de actie, de ontknoping en alles - stijl, compositie, suggestie - is daaraan ondergeschikt gemaakt. Niets wordt aan de verbeelding overgelaten. Niet verkeerd voor een roman die in de eerste plaats spannend wil zijn, zo merkt een van de adviseurs op, maar het is geen literaire thriller, laat staan een literaire roman. Verder is uit het advies van één van de adviseurs geciteerd: "Met de genreaspecten van deze seriemoordenaarthriller zit het wel goed; het verhaal, de spanning, de plotopbouw - het is aardig uitgedacht en de uitwerking is redelijk vakkundig; toch is alles uiteindelijk wat het is, en zie ik geen gelaagdheid; geen diepgang en eigenlijk niets opmerkelijks in stijl, toon of karakterontwikkeling." Volgens een andere adviseur zijn er clichés genoeg: veelbetekenende stiltes, onbewogen inspecteurs. Aan de hand van deze aspecten is in deze nadere motivering geconcludeerd dat naar de mening van de adviescommissie deze adviezen geen positieve toevoeging aan de eerdere beoordeling van de literaire kwaliteit van het werk van Toes vormden en dat de adviescommissie heeft geadviseerd zijn aanvraag niet in te willigen.
Bij brief van 8 juni 2009 is toegelicht dat 'de eerdere beoordeling' die in de besluitvorming is betrokken, betrekking heeft op een eerdere negatieve beoordeling door het bestuur van het boek 'Coup Zéro' van Toes.
In het besluit van 29 september 2009 heeft het bestuur de constatering van Toes bevestigd dat bij de beoordeling van 'Kunst zonder genade' de nadruk is gelegd op de literaire component van dat werk en de lezers en de adviescommissie zich daarbij niet hebben laten leiden door specifieke eisen die aan het genre misdaadroman worden gesteld. Dat niet die genre-eisen, zoals Toes voorstaat, maar de literaire kwaliteit voorop staat, volgt volgens het bestuur uit de werkbeursregeling.
2.3.2. Gelet op het voorgaande heeft het bestuur aan Toes kennis gegeven van de inhoud van het advies, door de preadviezen en de conclusies van de adviescommissie samengevat weer te geven in de besluiten van 4 mei en 29 september 2009, daaronder begrepen de aanvullingen hierop. In deze besluiten zijn de gehanteerde criteria en de gedachtegang die tot de afwijzing hebben geleid, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen in de aangevallen uitspraak, kenbaar en inzichtelijk gemaakt. Omdat artikel 3:49 van de Awb betrekking heeft op een situatie waarin een bestuursorgaan voor de motivering van het besluit wil volstaan met een enkele verwijzing naar een uitgebracht advies, is die bepaling hier niet van toepassing en faalt het betoog van Toes dat is gehandeld in strijd met dit artikel.
Uit de besluiten blijkt ook welke lezers en leden van de adviescommissie betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het advies en kan worden afgeleid dat is voldaan aan de in artikel 15 van het huishoudelijk reglement gestelde vereisten. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit deze bepaling volgt dat met het uitbrengen van een mondeling advies ter vergadering kan worden volstaan en, anders dan Toes stelt, geen schriftelijk advies is vereist.
2.3.3. Het betoog van Toes dat in het advies gebrekkige criteria zijn gehanteerd die van de richtlijnen afwijken, kan evenmin worden gevolgd. Uit artikel 2 van de statuten, gelezen in samenhang met de artikelen 2 en 9 van het reglement, de artikelen 1 en 11 van het huishoudelijk reglement, de werkbeursregeling en de richtlijnen van de stichting, volgt dat voor subsidieverlening de literaire kwaliteit van een werk voorop staat. Uit de richtlijnen volgt dat het de adviseurs bij de bespreking van de literaire kwaliteit van een werk vrij staat een eigen aanpak te volgen. In deze richtlijnen wordt wel benadrukt dat het gaat om het oordeel over de literaire kwaliteit. Bij proza, waartoe het boek 'Kunst zonder genade' wordt gerekend, kunnen in dit verband opmerkingen worden gemaakt over vertelperspectief, stijl, compositie, taalgebruik, karaktertekening, inventiviteit, verteltechniek, thematiek en spanningsopbouw. Uit de nadere motivering van 18 mei 2009 en het besluit van 29 september 2009 blijkt dat het advies aan de hand van deze criteria is uitgebracht. In het bijzonder blijkt uit deze nadere motivering dat de literaire kwaliteit aan de hand van een aantal aspecten is beoordeeld, zoals weergegeven onder 2.3.1. Deze aspecten komen overeen of liggen in het verlengde van de eerder genoemde criteria uit de werkbeursregeling en de richtlijnen. Het bestuur heeft deze aspecten dan ook bij de beoordeling van de literaire kwaliteit kunnen toepassen.
De beoordeling van de literaire kwaliteit heeft los van het genre van het boek plaatsgevonden. Dat Toes graag had gezien dat niet de literaire kwaliteit, maar de kwaliteit van het werk binnen het genre misdaadroman voorop staat in de beoordeling, kan niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak en het besluit van 29 september 2009. Het bestuur dient overeenkomstig en binnen het wettelijke kader te besluiten en heeft dat hier ook gedaan.
2.3.4. Omdat de literaire kwaliteit van een werk voorop staat, ongeacht het genre van dat werk, heeft de rechtbank ook terecht overwogen dat de stelling van Toes dat nooit eerder een werkbeurs is verstrekt voor een misdaadroman of thriller, in zoverre niet van belang is.
2.3.5. Toes betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het advies van De Vries van 7 december 2009. In dit advies zijn met name kritiekpunten opgenomen op de door het bestuur en de adviescommissie toegepaste criteria en op de aspecten van literaire kwaliteit genoemd in 2.3.1. Ingevolge artikel 15, vierde lid, van het huishoudelijk reglement wordt het eindadvies bepaald door de mening van de meerderheid binnen de adviescommissie. In dit geval is unaniem negatief advies uitgebracht door de adviescommissie. Niet is aannemelijk geworden dat de rechtbank ten onrechte geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het advies van De Vries van 7 december 2009 of dat aan dit advies zodanig gewicht moet worden toegekend dat dit voordat de adviescommissie tot een advies kwam aan de adviescommissie moest worden voorgelegd. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat nu in 2.3.3. is overwogen dat het advies van de adviescommissie aan de hand van de van toepassing zijnde criteria en aspecten van literaire kwaliteit is uitgebracht, het bestuur deze aspecten bij de beoordeling van de literaire kwaliteit heeft kunnen toepassen en het bestuur in zoverre het advies aan het besluit van 29 september 2009 ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.3.6. Overeenkomstig artikel 14 van het huishoudelijk reglement is de adviescommissie in de voorbereiding van haar advies bijgestaan door de lezers. Uit de nadere motivering van 18 mei 2009 blijkt dat zij beiden auteur zijn, Jan van Aken daarnaast werkzaam is bij de Schrijversvakschool in Amsterdam en Marja Pruis daarnaast recensent is bij de Groene Amsterdammer. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van het huishoudelijk reglement moeten de leden van de adviesraad deskundig zijn op het gebied van de nationale en internationale letterkunde. Uit dit artikellid volgt niet, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat de lezers moeten beschikken over specifieke deskundigheid op het gebied van de misdaadroman. De stelling van Toes dat deze lezers in zoverre niet deskundig zijn, wat daarvan ook zij, en derhalve niet op de juistheid van hun adviezen kan worden vertrouwd, faalt derhalve.
2.3.7. Ingevolge artikel 12, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, van het huishoudelijk reglement, kunnen de leden van de adviescommissie voor een periode van maximaal vier jaar worden benoemd en kunnen de leden telkens gedeeltelijk worden vervangen. Het bestuur heeft verder onweersproken gesteld dat de werkbeursregeling sinds 2001 wordt uitgevoerd, dat ieder jaar enkele leden van de adviescommissie worden vervangen, het lidmaatschap van de adviesraad, en daarmee ook van de adviescommissies, maximaal vier jaar is en de systematische wisseling van leden aan het bestendige karakter van de adviesrelatie niet afdoet. In de samenstelling van de adviescommissie bestaat dus een zekere continuïteit en in dat opzicht is er, anders dan Toes aanvoert, geen aanleiding aan de juistheid van het advies te twijfelen.
2.3.8. De rechtbank heeft ook terecht het betoog van Toes verworpen dat de externe adviseurs niet onbevangen, niet zonder vooringenomenheid en niet zonder een (financieel) persoonlijk belang tot hun advies zijn gekomen. De aanvraag van Toes heeft betrekking op de werkbeurzen voor schrijvers eerste ronde 2009. Dat het bestuur de lezers in 2006 en 2008 subsidies in de vorm van werkbeurzen heeft verleend, en een van beide lezers in 2010 weer een aanvraag hiertoe heeft ingediend, zoals Toes stelt, doet niet af aan het feit dat zij geen aanvraag hebben ingediend die betrekking heeft op de eerste ronde van 2009. Daarmee onderscheidt dit geval zich van de situatie die aan de orde was in de uitspraak van 24 maart 2010 in zaak nr. 200909482/1/H2 (www.raadvanstate.nl) waarnaar Toes heeft verwezen. Dat de aan de lezers verleende subsidies in 2009 nog niet waren vastgesteld, brengt op zichzelf ook niet met zich dat van een concurrerende aanvraag van de lezers of enige andere belangenverstrengeling sprake was, zoals Toes betoogt. Dit kan anders zijn indien een vaststelling in 2009 invloed heeft op het beschikbare budget voor verlening in dat jaar, een jaar ervoor of een jaar erna, maar daarvan is hier niet gebleken. Hierbij is in aanmerking genomen dat ter zitting door het bestuur is toegelicht dat met een kasstelsel wordt gewerkt en dat uiteindelijk niet uitgekeerd of teruggevorderd geld ten laste komt van een algemene reserve. Het betoog van Toes dat een positief advies op zijn aanvraag tot gevolg zal hebben dat meer aanvragen binnen het genre van de misdaadroman worden ingediend, waarmee de kans op verlening van subsidie aan de lezers kleiner wordt en hun positie daarmee wordt aangetast, faalt eveneens, reeds omdat de literaire kwaliteit van een werk voorop staat en het niet aannemelijk is dat binnen het genre van de misdaadroman aanzienlijk meer subsidies zullen worden verleend dan tot op heden het geval is geweest. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien te oordelen dat het besluit van 29 september 2009 vanwege vooringenomenheid en (financieel) eigen belang van de lezers niet is stand kon blijven.
2.3.9. In artikel 14, derde lid, van het huishoudelijk reglement is een regeling neergelegd voor subcommissies. Het betoog van Toes dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het besluit van 29 september 2009 in strijd met deze bepaling en de zorgvuldigheid tot stand is gekomen omdat geen subcommissie is ingesteld voor het genre van de misdaadroman treft geen doel, reeds omdat uit deze bepaling en het tweede lid van dat artikel niet volgt dat het instellen van subcommissies dwingend is voorgeschreven.
2.3.10. Nu van onzorgvuldigheid in de totstandkoming van het advies niet is gebleken en ook overigens niet is gebleken dat het bestuur niet op het advies heeft mogen afgaan, heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestuur het advies niet aan het besluit van 29 september 2009 ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.4. Toes betoogt tevens dat de rechtbank had moeten onderkennen dat geen volledige heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden. Zijns inziens is het bestuur voorbij gegaan aan zijn bezwaren dat reeds elf en niet slechts tien van zijn romans zijn gepubliceerd, dat ten onrechte de eerdere negatieve beoordeling van het boek 'Coup Zéro' is meegewogen, en dat het boek 'Kunst zonder genade' volgens De Vries wel degelijk een gelaagde opbouw en diepgang heeft en niet clichématig is.
2.4.1. Toes heeft in bezwaar aangevoerd dat hij in zijn aanvraag tien romans heeft genoemd waaruit zijn publicatieritme blijkt en dat daaraan twee romans kunnen worden toegevoegd, namelijk 'Het Leugenarchief' en 'Blind Zicht'.
Uit het besluit van 29 september 2009 blijkt niet dat het bestuur hieraan voorbij is gegaan. Hierin staat immers dat naast het oeuvre als geheel vooral het recent verschenen werk van overtuigende literaire kwaliteit moet zijn, dat onder 'recent verschenen werk' literair werk wordt verstaan dat is gepubliceerd vóór de datum van het in behandeling nemen van de aanvraag, en dat het boek 'Blind Zicht' hierna, tijdens de aanvraagprocedure in april 2009 is verschenen. 'Kunst zonder genade' is daarom als meest recent boekwerk aangemerkt. Voorts volgt uit dit besluit dat het toetsingscriterium 'publicatieritme' bij Toes niet van toepassing is omdat het alleen wordt toegepast bij aanvragers die eerder een werkbeurs van de stichting hebben ontvangen en dit bij hem niet het geval is. Dit betoog van Toes faalt.
2.4.2. Toes heeft het bestuur voorts in bezwaar verzocht hem te berichten of en in welke mate eerdere beoordelingen van de literaire kwaliteit van zijn werk een rol in de besluitvorming hebben gespeeld.
Bij brief van 8 juni 2009 heeft het bestuur Toes bericht dat de eerdere beoordeling van zijn boek 'Coup Zéro', dat negatief werd beoordeeld in het kader van een door hem ingediende aanvraag voor een reisbeurs in 2002, bij de advisering en besluitvorming over zijn aanvraag voor een werkbeurs is betrokken. In het besluit van 29 september 2009 heeft het bestuur naar deze brief verwezen en is door het bestuur gesteld dat die eerdere beoordeling een rol speelt in het kader van de ontwikkeling van de kwaliteit van het werk van Toes. Daarmee heeft het bestuur gehandeld overeenkomstig de werkbeursregeling waarin is neergelegd dat bij het nemen van het besluit rekening wordt gehouden met de verwachtingen die de stichting heeft ten aanzien van het resultaat, gebaseerd op onder meer de kwalitatieve ontwikkeling van het werk. Ook dit betoog dat het bestuur voorbij is gegaan aan zijn bezwaar ter zake de eerdere beoordeling faalt derhalve.
2.4.3. De overweging van de rechtbank dat het bestuur het advies van De Vries niet bij de voorbereiding en totstandkoming van het besluit van 29 september 2009 heeft kunnen betrekken, dient in het licht te worden gezien van de omstandigheid dat Toes in bezwaar niet dit advies, dat eerst in de beroepsprocedure is overgelegd, maar een recensie van De Vries heeft overgelegd over 'Kunst zonder genade'. Uit het besluit van 29 september 2009 blijkt dat het bestuur zich op het standpunt heeft gesteld dat uit de recensie niet kan worden afgeleid dat sprake is van een literair werk van hoge literaire kwaliteit. Ook in zoverre bestond dus voor de rechtbank geen aanleiding te concluderen dat het bezwaar niet volledig is heroverwogen door het bestuur, zodat dit betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011
85-615.