ECLI:NL:RVS:2011:BQ3422

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102583/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • P.F.W. Tuit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Woonboulevard Kanaleneiland, IKEA e.o.

Op 6 januari 2011 heeft de raad van de gemeente Utrecht het bestemmingsplan "Woonboulevard Kanaleneiland, IKEA e.o." vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker, wonend te Utrecht, beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 15 april 2011 ter zitting behandeld. De verzoeker, bijgestaan door mr. J. de Vet, voerde aan dat het plan zijn woon- en leefklimaat aantast, onder andere door de toename van verkeersdruk en luchtvervuiling. Hij betoogde dat de besluitvorming onvoldoende rekening hield met zijn belangen en dat de modellen die gebruikt zijn voor het luchtkwaliteitsonderzoek niet betrouwbaar zijn.

De raad van de gemeente Utrecht verdedigde het bestemmingsplan en stelde dat er voldoende afstand is tussen de nieuwbouw en de woningen van de verzoeker, waardoor zijn uitzicht niet onevenredig wordt aangetast. Ook werd gesteld dat de luchtkwaliteit niet in gevaar komt en dat de nieuwe ontsluitingsweg juist bedoeld is om verkeersproblemen te voorkomen. De voorzitter concludeerde dat de bezwaren van de verzoeker niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de gebruikte modellen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen gebreken aan het plan waren die zouden leiden tot een onhoudbare situatie in de hoofdzaak. De beslissing werd op 29 april 2011 openbaar gemaakt, waarbij de voorzitter en de ambtenaar van staat de uitspraak ondertekenden.

Uitspraak

201102583/2/R2.
Datum uitspraak: 29 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Utrecht,
en
de raad van de gemeente Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2011, kenmerk 2011-3, heeft de raad het bestemmingsplan "Woonboulevard Kanaleneiland, IKEA e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 april 2011, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J. de Vet, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.H. Meijer en drs. ing. G.M. Mulders, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IKEA Beheer BV, vertegenwoordigd door A. van Trigt en mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de uitbreiding van de bestaande vestiging van de IKEA op de woonboulevard Kanaleneiland te Utrecht. Daarnaast voorziet het plan in een nieuwe gebiedsontsluitingsweg en sportvelden. De begrenzing van het gebied wordt globaal gevormd door de Van Rensselaerlaan, de Aziëlaan, de Drommedarislaan en de verlegde Griffioenlaan.
2.3. [verzoeker] stelt allereerst dat het plan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Volgens hem zijn zijn belangen bij behoud van een goed woon- en leefklimaat onvoldoende in de besluitvorming meegewogen. In dit verband wijst hij op de al bestaande zware belasting van de A12 op zijn woonomgeving. Voorts stelt hij dat de groene inrichting van de wand van de parkeergarage van de IKEA onvoldoende is verzekerd. Daarnaast stelt [verzoeker] dat de afname van luchtkwaliteit, mede gelet op de al bestaande belasting van de A12, ontoelaatbaar is. Hij stelt dat de enkele omstandigheid dat mogelijk aan de normen van de Wet milieubeheer wordt voldaan, niet betekent dat het plan ruimtelijk verantwoord is gelet op de decennia lange effecten van het bouwplan. In dit verband betwijfelt hij of de gehanteerde modellen nauwkeurig genoeg zijn. Hij betoogt dat de modellen politiek ter discussie staan. Verder stelt [verzoeker] dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de verkeers- en de parkeerdruk in zijn directe woonomgeving niet zullen toenemen en vreest hij verslechtering van de sociale veiligheid. Ten slotte stelt [verzoeker] dat hij planschade leidt.
2.3.1. De raad stelt dat, hoewel het uitzicht van [verzoeker] zal veranderen, er voldoende ruimte overblijft tussen de woningen en de nieuwbouw, waardoor het uitzicht niet onevenredig zal worden aangetast. De raad stelt voorts, onder verwijzing naar het luchtonderzoek "Actualisatie onderzoek luchtkwaliteit, bestemmingsplan Woonboulevard Kanaleneiland IKEA e.o.", zoals opgesteld door M+P raadgevende ingenieurs, dat er op de wegen met een toename van meer dan 500 motorvoertuigen per etmaal geen overschrijdingen zijn van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer. Voor de overige wegen in het beïnvloedingsgebied waarbij de toename van het aantal verkeersbewegingen minder dan 500 motorvoertuigen per etmaal bedraagt, geldt dat bij alle wegtypes de eventuele verslechteringen van de luchtkwaliteit ruimschoots binnen de marges blijven zoals vastgelegd in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). De raad stelt ten slotte, onder verwijzing naar de notitie "Afwikkeling Verkeer bij aanleg van de Griffioenlaan en uitbreiding IKEA", dat de nieuwe ontsluitingsweg juist wordt aangelegd om verkeersproblemen en parkeerdruk voor de wijk te voorkomen. Uit deze notitie volgt volgens de raad dat de kruispunten in de omgeving van het plangebied worden ontlast door de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg.
2.3.2. Uit de verbeelding leidt de voorzitter af dat tussen de woning van [verzoeker] en het plandeel met de bestemming "Gemengd", het plandeel met de bestemming "Groen" ligt. Deze groenstrook is ongeveer 50 meter breed. Gelet hierop acht de voorzitter niet aannemelijk dat [verzoeker] in zoverre onevenredig in zijn belangen zal worden geschaad. Bovendien blijkt uit de stukken dat de wand van de parkeergarage groen zal worden uitgevoerd. Ter zitting is door de raad en de IKEA in dit verband toegelicht dat deze groene uitvoering is verwerkt in de omgevingsvergunning voor bouwen en is neergelegd in een ontwikkelovereenkomst tussen de gemeente en de IKEA. Ook wordt een beheergroep samengesteld met omwonenden teneinde afspraken te maken over onder andere de groene inrichting van het plangebied, waaronder de wand van de parkeergarage. Voorts betrekt de voorzitter bij zijn oordeel dat het plan ter plaatse van de sportkantine de hoogste bebouwing mogelijk maakt. Deze sportkantine zal echter aan de zijde van het kanaal worden gerealiseerd en is derhalve niet in het directe zicht van [verzoeker] voorzien.
2.3.3. De voorzitter ziet in de verdere bezwaren evenmin aanleiding voor het oordeel dat er zodanige gebreken aan het plan kleven, dat deze in de hoofdzaak tot de conclusie zullen leiden dat het plan reeds hierom niet in stand zal kunnen blijven. Hierbij betrekt de voorzitter dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het luchtkwaliteitsonderzoek met onjuiste modellen is gewerkt. De enkele stelling dat in de toekomst andere modellen zullen worden gebruikt is hiervoor onvoldoende. [verzoeker] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in dit geval een aanvullende toets naar de luchtkwaliteit had moeten plaatsvinden. Wat betreft het verkeer- en parkeeronderzoek, overweegt de voorzitter dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad zich niet op dit onderzoek heeft mogen baseren. Voorts acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de sociale veiligheid met dit plan zal afnemen, noch dat een eventuele waardevermindering van de woning van [verzoeker] zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011
425-647.