ECLI:NL:RVS:2011:BQ3417

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101227/1/M1 en 201101227/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor op- en overslag van gevaarlijke stoffen en de beoordeling van veiligheidsprocedures

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 april 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tiel. Het college had op 13 december 2010 een revisievergunning verleend aan Nefco Storage & Trading B.V. voor een depot voor de op- en overslag van propaan, butaan en LPG aan de Zuiderhavenweg 50 te Tiel. Rivafoam B.V., gevestigd te Tiel, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de zaak op 23 februari 2011 ter zitting behandeld.

De voorzitter heeft geoordeeld dat de vergunning voldoende inzicht biedt in de veiligheidsprocedures binnen de inrichting en dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat nadere voorschriften niet noodzakelijk zijn. Rivafoam heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vergunning niet voldeed aan de eisen van de Wet milieubeheer. De voorzitter heeft verder overwogen dat de beroepsgronden van Rivafoam falen, onder andere omdat de communicatie over risico's niet tekort schoot en omdat de vergunningvoorschriften in overeenstemming zijn met de geldende wetgeving.

De voorzitter heeft het beroep van Rivafoam ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van het milieu en de rol van de vergunningverlening in dat kader. De voorzitter heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201101227/1/M1 en 201101227/2/M1.
Datum uitspraak: 29 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rivafoam B.V., gevestigd te Tiel,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Tiel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nefco Storage & Trading B.V. (hierna: Nefco) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een depot voor de op- en overslag van propaan, butaan en LPG met een doorzet van 100.000 ton op jaarbasis aan de Zuiderhavenweg 50 te Tiel. Dit besluit is op 20 december 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft Rivafoam bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2011, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft Rivafoam de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 februari 2011, waar Rivafoam, vertegenwoordigd door W. Luisman, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Stoelwinder, ing. B.B. de Hoop en ing. O. Winkler, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Nefco, vertegenwoordigd door mr. P. Peeters en F. van Amsterdam, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ter zitting heeft Rivafoam de beroepgronden over het verschil tussen de in de aanvraag en de rapportage van de brandweer genoemde onderlinge afstand tussen tankauto’s en het in de aanvraag ontbreken van een bedrijfsnoodplan ingetrokken.
2.3. Rivafoam betoogt dat de communicatie van de zijde van Nefco en het college over mogelijke risico’s vanwege de inrichting tekort is geschoten. Dit betoog faalt omdat de Algemene wet bestuursrecht noch de Wet milieubeheer voorziet in het door Rivafoam bedoelde informatieve overleg.
2.4. Rivafoam voert aan dat de opstelplaatsen voor drie vrachtwagens op tekening T-1 op een andere plaats zijn ingetekend dan op tekening 0323-001 van het veiligheidsrapport.
2.4.1. Uit vergunningvoorschrift 1.1.1 blijkt dat alleen overzichtstekening T-1 deel uitmaakt van het bestreden besluit, zodat de op die tekening aangegeven opstelplaats voor drie vrachtwagens bepalend is.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Rivafoam stelt dat de aansluiting van de brandbluspomp ten onrechte niet op tekening T-1 is aangegeven.
2.5.1. Het college heeft naar voren gebracht dat op tekening T-1 geen brandveiligheidsaspecten zijn weergegeven. De aansluiting staat wel ingetekend op tekening T-2 "Lokatie: Depot Tiel, blusinstallatie en veiligheidstekening", aldus het college.
De voorzitter ziet in hetgeen Rivafoam heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de aansluiting van de brandbluspomp tevens op tekening T-1 aangegeven had moeten worden.
Ook deze beroepsgrond faalt.
2.6. Hetgeen Rivafoam in haar beroepschrift betoogt onder 1, 3, 4, 5 en 13 komt, zoals ter zitting is bevestigd, erop neer dat onvoldoende inzicht is geboden in de binnen de inrichting gehanteerde veiligheidsprocedures.
2.6.1. De voorzitter onderschrijft het standpunt van het college dat de voorliggende vergunning voldoende inzicht geeft in de binnen de inrichting gehanteerde veiligheidsprocedures en is van oordeel dat het college zich in zoverre in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat nadere voorschriften niet noodzakelijk zijn. De door Rivafoam gewenste nadere inzichten betreffen veiligheidsaspecten waarin reeds is voorzien en/of veiligheidsaspecten die buiten het bereik van de Wet milieubeheer vallen. Zo is opname van een procedure voor het wisselen van butaan en propaan en omgekeerd in het veiligheidsrapport niet vereist omdat alle tanks zijn ontworpen en gekeurd voor de opslag van het product met de hoogste dampspanning (propaan) en de veiligheidsvoorschriften daaraan zijn gerelateerd. Nu de inrichting op grond van de vergunde en aangevraagde hoeveelheden gevaarlijke stoffen de hoge drempelwaarde als genoemd in Bijlage1, deel 2, derde kolom, van het mede op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (hierna: het BRZO 1999) overschrijdt, is Nefco op grond hiervan gehouden preventiebeleid te voeren, in bedrijfshulpverlening te voorzien, een actueel veiligheidsrapport op te stellen en over een intern noodplan te beschikken. Controle op de naleving van de plicht tot het opstellen van een actueel veiligheidsrapport en het interne noodplan geschiedt in het kader van het BRZO 1999. Wat het veiligheidsrapport betreft gelden in de Arbeidsomstandighedenwet omschreven procedures. Rivafoam heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college gelet op het vorenstaande niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de in de vergunning opgenomen veiligheidsvoorschriften. De voorzitter tekent hierbij nog aan dat in het kader van de milieuvergunning alleen voorschriften mogen worden opgenomen die het belang van de bescherming van het milieu betreffen en niet ook die, zoals Rivafoam kennelijk wenst, louter tot doel hebben derden meer inzicht te geven in de bedrijfsvoering op het gebied van veiligheid.
De beroepsgronden falen.
2.7. Rivafoam betoogt dat buiten de inrichting een parkeerstrook ligt die in eigendom is van Rivafoam. De op die parkeerstrook gelegen parkeerplaatsen zouden in het bestreden besluit derhalve ten onrechte aan Nefco worden toegerekend. Verder verwacht Rivafoam als gevolg van de uitbreiding van de inrichting een toename van het vrachtverkeer. Volgens Rivafoam voorziet de vergunning ten onrechte niet in een parkeerplan voor wachtende vrachtauto’s.
2.7.1. Op overzichtstekening T-1 staan 7 parkeerplaatsen ingetekend. De aanvraag vermeldt 10 parkeerplaatsen. Volgens het college biedt de parkeerplaats feitelijk ruimte voor 10 voertuigen. Rivafoam heeft de onjuistheid van deze stelling niet aannemelijk gemaakt zodat ervan moet worden uitgegaan dat het aantal van 10 voertuigen waarover in de aanvraag wordt gesproken, geparkeerd kan worden.
Voor zover Rivafoam betoogt dat bezoekers van Nefco onrechtmatig gebruik maken van de parkeerplaatsen die in eigendom zijn van Rivafoam, overweegt de voorzitter dat deze omstandigheid, wat daar verder ook van zij, de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet raakt.
Het parkeerplan voor vrachtwagens waarop Rivafoam doelt, heeft betrekking op het wachten van vrachtwagens buiten het terrein van de inrichting. Het college heeft er terecht op gewezen dat dit aspect primair wordt geregeld door de Wegenwet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
De beroepsgrond faalt.
2.8. Het beroep van Rivafoam op de bepaling in de koopovereenkomst tussen haar en Nefco dat binnen een afstand van 80 meter van de voet van de zich ter plaatse bevindende terp geen voertuigen met gevaarlijke stoffen mogen worden geparkeerd, slaagt al niet omdat aan hetgeen Rivafoam en Nefco privaatrechtelijk overeengekomen zijn, geen betekenis toekomt in het kader van de beoordeling van de aanvraag om een milieuvergunning.
2.9. Ten aanzien van het betoog van Rivafoam dat ten aanzien van haar andere regels worden gesteld dan voor Nefco, overweegt de voorzitter dat uit het stelsel van de Wet milieubeheer volgt dat het college gehouden is te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend en dat de vergunning slechts kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu. Rivafoam heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich bij de beoordeling van haar vergunningaanvraag feitelijk en juridisch gelijke situaties voordoen die verschillend zijn behandeld.
2.10. Het beroep is ongegrond.
2.11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011
195-489.