201011929/2/H1.
Datum uitspraak: 28 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de stichting Stichting De Eik, thans haar rechtsopvolgster Stichting Ambiq, (hierna: Ambiq), gevestigd te Hengelo,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 2 november 2010 in zaak nr. 10/757 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, Ambiq onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen anderhalf jaar na verzending van deze brief de huisvesting met 24-uursbegeleiding en -behandeling van al haar cliënten en daarmee de onzelfstandige bewoning te staken en zich in de toekomst van dergelijke onzelfstandige huisvesting op het perceel Fluitekruid 27 te Hardenberg (hierna: het perceel) te onthouden.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het college het door Ambiq daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Ambiq daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover gericht tegen het handhaven van het besluit waarbij zij is gelast om binnen anderhalf jaar na het besluit van 10 november 2009 de huisvesting met 24-uursbegeleiding en -behandeling van cliënten op het perceel te staken en zich hiervan ook in de toekomst te onthouden en het besluit van 4 mei 2010 in zoverre vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben Ambiq bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2010, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, hoger beroep ingesteld. Ambiq heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 24 januari 2011. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 11 januari 2011.
Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college het bezwaar van Ambiq tegen het besluit van 10 november 2009 opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Ambiq bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2011, heeft Ambiq voorts de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Ambiq heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2011, waar Ambiq, vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door P.I. Stronckhorst en W.G.J. Sauer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbenden] ter zitting verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het besluit van 30 maart 2011 is een besluit, als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van deze wet, dient het hoger beroep te worden geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft hierop betrekking.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan "Baalder/Baalderveld" rust op het perceel de bestemming "Woongebied".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor woongebied aangewezen gronden bestemd voor:
b. aan huis gebonden beroepen;
d. openbare nutsvoorzieningen;
e. groenvoorzieningen en water.
Voor zover de gronden zijn aangegeven met "wooncomplex" wordt onder wonen niet-zelfstandige huisvesting en/of verzorging van woongroepen, al dan niet gecombineerd met sportieve/recreatieve voorzieningen en/of een dienstencentrum, begrepen.
Ingevolge het zesde lid is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het eerste lid gegeven doeleindenomschrijving.
2.3.1. In hetgeen Ambiq naar voren heeft gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van de woning op het perceel voor de huisvesting en begeleiding van kinderen met een licht verstandelijke handicap met ontwikkelingsproblemen en/of gedragsstoornissen. Daartoe wordt overwogen dat dit gebruik naar voorlopig oordeel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit gebruik kan voorshands niet worden aangemerkt als nagenoeg zelfstandige bewoning, nu onder meer in de brief aan het college van 4 oktober 2002, tijdens de hoorzitting van 11 februari 2010 en tijdens de zitting bij de rechtbank door of namens Ambiq naar voren is gebracht dat 24 uur per dag begeleiding aanwezig is in de woning op het perceel. Voorts wordt daartoe overwogen dat dit gebruik evenzeer in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan, zodat Ambiq naar voorlopig oordeel niet met succes een beroep kan doen op het overgangsrecht.
2.3.2. Evenwel moet worden betwijfeld of het oordeel van de rechtbank dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het in 2002 door hem opgewekte vertrouwen in de bodemprocedure stand zal houden. Niet buiten twijfel is dat met de brief van 14 oktober 2002 bij Ambiq gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt dat het college niet handhavend zou optreden tegen het gebruik van de woning op het perceel voor huisvesting en begeleiding van kinderen met een licht verstandelijke handicap met ontwikkelingsproblemen en/of gedragsstoornissen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de namens het college gestuurde brief van 14 oktober 2002 een reactie betreft op een brief van Ambiq van 4 oktober 2002, waarin zij heeft aangegeven te verzoeken om een intentieverklaring. Voorts wordt daarbij in aanmerking genomen dat de brief van 14 oktober 2002 betrekking heeft op een thans niet meer geldend bestemmingsplan.
2.4. Gelet hierop bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. In hetgeen Ambiq verder heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2011