ECLI:NL:RVS:2011:BQ3412

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012752/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • N.T. Zijlstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan voor woningbouw aan de Hoogemierdseweg te Lage Mierde

Op 21 september 2010 heeft de raad van de gemeente Reusel-De Mierden het bestemmingsplan "Partiële herziening Hoogemierdseweg 35-37 Lage Mierde" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, die woont aan de [woonplaats], beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 26 december 2010 heeft de verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening, welke gronden zijn aangevuld op 12 januari 2011. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 29 maart 2011 ter zitting behandeld, waar de verzoeker en de raad vertegenwoordigd door mr. M.C. Sinke en N.M. Ansems aanwezig waren. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen aan de Hoogemierdseweg 35-37. De verzoeker betoogt dat er procedurele gebreken zijn, zoals het ontbreken van een voorontwerpplan en onduidelijkheid over de publicatie van het ontwerpplan. De voorzitter heeft echter geoordeeld dat de raad de kennisgeving van het ontwerpplan correct heeft uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat derden hierdoor zijn weerhouden om zienswijzen in te dienen.

Daarnaast heeft de voorzitter de bezwaren van de verzoeker tegen de inhoud van het bestemmingsplan beoordeeld. De verzoeker stelt dat de bouw in strijd is met provinciaal en gemeentelijk beleid en dat het leidt tot aantasting van de woonomgeving. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid en dat de gekozen planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd waarom de gronden tot het treffen van een voorlopige voorziening zouden moeten leiden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 april 2011.

Uitspraak

201012752/2/R3.
Datum uitspraak: 28 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Reusel-De Mierden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij het besluit van 21 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Hoogemierdseweg 35-37 Lage Mierde" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 december 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn door hem aangevuld bij brief van 12 januari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 maart 2011, waar [verzoeker], en bijgestaan door P.J.M. Michielse, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Sinke, advocaat te Middelburg, en N.M. Ansems, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als derde-belanghebbende gehoord [belanghebbende].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen aan de Hoogemierdseweg 35-37 te Lage Mierde. [verzoeker], die woont aan de [locatie], beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen op dit punt te voorkomen.
2.3. [verzoeker] voert onder meer aan dat bij de publicatie van het ontwerpplan ten onrechte was vermeld dat daarop geen reactie mogelijk was, waardoor anderen wellicht geen zienswijzen hebben ingediend. Hij betoogt voorts dat ten onrechte geen voorontwerpplan ter inzage is gelegd, dat geen deugdelijke inventarislijst op de gemeentelijke website heeft gestaan zodat niet kon worden gecontroleerd of alle benodigde stukken op de website stonden, en dat niet de juiste planverbeelding ter inzage heeft gelegen.
2.3.1. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) wordt de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, tevens in de Staatscourant geplaatst en geschiedt deze voorts langs elektronische weg, en wordt het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld.
2.3.2. Door de raad is niet weersproken dat met betrekking tot het ontwerpplan rond eind april 2010 op een via een link op de gemeentelijke website te openen webpagina heeft gestaan "Reageren: niet mogelijk". Het ontwerpplan heeft van 21 juni tot en met 2 augustus 2010 ter inzage gelegen. Vast staat dat de publicatie van de kennisgeving van het ontwerpplan overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb en artikel 3.8 van de Wro en via de gemeentelijke website heeft plaatsgevonden, waarbij is vermeld door wie en op welke wijze zienswijzen tegen het ontwerpplan konden worden ingediend. Gelet hierop acht de voorzitter vooralsnog niet aannemelijk dat derden door de vermelding dat geen reacties op het ontwerpplan mogelijk waren ervan zijn weerhouden om een zienswijze ter zake naar voren te brengen. Ook in de overige procedurele bezwaren ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat er zodanige gebreken aan het plan kleven, dat deze in de hoofdzaak tot de conclusie zullen leiden dat het plan reeds hierom niet in stand zal kunnen blijven.
2.4. [verzoeker] betoogt voorts dat in het buitengebied, waartoe het plangebied naar zijn mening visueel behoort, in de Groene Hoofdstructuur en het beekdal van de Reusel, omvangrijke woningbouw niet is toegestaan en dat de raad er bij zijn besluitvorming ter zake ten onrechte van uit is gegaan dat Hoogemierdseweg 35 een bestaand adres is waar ook vroeger al een woning heeft gestaan. Het plan levert volgens hem bovendien strijd op met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten dat het bebouwingslint aan het eind van de Hoogemierdseweg open en onbebouwd moet blijven en dat voor de kom van Lage Mierde wordt gestreefd naar uniformiteit. Ter wille van de uniformiteit had het plan moeten worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan voor de kom van Lage Mierde, aldus [verzoeker].
Volgens [verzoeker] zal het plan voorts, gezien de bouwmassa van de nieuwe woningen, leiden tot uitzichthinder, aantasting van de woonomgeving en wateroverlast. Hij stelt tevens dat de rapporten ter zake van geur, geluid en de archeologische waarden onjuist zijn dan wel onvolledig en ten slotte dat onduidelijk is of eventuele planschadevergoeding door de gemeente of door degene die het bouwproject realiseert zal worden betaald.
2.4.1. Met betrekking tot het betoog van [verzoeker] betreffende de ligging van de planlocatie in de Groene Hoofdstructuur overweegt de voorzitter dat het provinciale beleid onder meer in de Interimstructuurvisie Noord-Brabant ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gericht was op het zoveel mogelijk tegengaan van burgerwoningen in het buitengebied. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad echter niet gebonden aan beleid van de provincie dat is opgenomen in structuurvisies of in andere beleidsdocumenten. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de raad erkend dat de geplande woningbouwlocatie in de Groene Hoofdstructuur ligt, maar heeft hij zich op het standpunt gesteld dat woningbouw ter plaatse aanvaardbaar is omdat de woningen zullen komen te liggen in de bebouwde kom van Lage Mierde, tussen in lintbebouwing gelegen andere woningen, dat op die locatie ook vroeger woonbebouwing aanwezig is geweest, waaronder Hoogemierdseweg 35, en dat de locatie op een te grote afstand van het beekdal van De Reusel ligt om daarop van invloed te kunnen zijn. Gebleken noch aangetoond is dat de raad hierbij van onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan. Gelet op het voorgaande acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat onvoldoende rekening is gehouden met het provinciale beleid.
2.4.2. Met betrekking tot het gemeentelijke beleid heeft de raad overwogen dat volgens de StructuurvisiePlus lintbebouwing in beginsel mag worden verdicht, maar niet worden uitgebreid. Het beleid staat, anders dan [verzoeker] betoogt, derhalve wel aan uitbreiding van het lint na [locatie] in de weg, maar niet aan de in het plan voorgenomen bebouwing, aldus de raad.
Van strijd met het gemeentelijke beleid is naar het oordeel van de voorzitter gelet hierop dan ook geen sprake. Hetzelfde geldt voor de keuze van de raad om het voorliggende bouwproject in een afzonderlijk plan op te nemen en niet mee te nemen in het nieuwe plan voor de kom Lage Mierde.
Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.4.3. Met betrekking tot de aard van de toegestane bebouwing heeft de raad naar voren gebracht dat de Hoogemierdseweg zich kenmerkt door een diversiteit aan bebouwing, bestaande uit historische en moderne woningen. Naar ook door de welstandscommissie is geoordeeld, vormt de eigentijdse architectuur van de nieuwe woningen daar een aanvulling op. Dat ingevolge artikel 3.2.1, onder e en i, van de planregels respectievelijk een nokhoogte van 10 meter en een plat dak zijn toegestaan, betekent niet dat de woningen niet in het straatbeeld zullen passen, onder meer omdat aan de Hoogemierdseweg reeds een andere woning met een plat dak staat en ook de toegestane nokhoogte ter plaatse al voorkomt, aldus de raad. Dit komt de voorzitter niet onredelijk voor.
De voorzitter ziet voorts evenmin grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet leidt tot een onevenredige beperking van het uitzicht van [verzoeker], nu de aan de kant van zijn perceel gelegen woning op ongeveer 17 meter van zijn woning zal komen te staan en de bebouwing daar uit één woonlaag zal bestaan.
2.4.4. Met betrekking tot de door [verzoeker] naar voren gebrachte vrees voor wateroverlast ten gevolge van de woningbouw en de ontoereikendheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapporten ter zake van geur, geluid en archeologische waarden, overweegt de voorzitter dat naar zijn oordeel door [verzoeker] niet, althans onvoldoende is onderbouwd waarom deze gronden tot het treffen van een voorlopige voorziening dienen te leiden.
2.4.5. Het betoog van [verzoeker] met betrekking tot de onduidelijkheid voor wiens rekening eventuele planschadevergoeding zal worden gebracht, vat de voorzitter op als zijnde gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid van de Wro. Nu [verzoeker] naar verwachting door de Afdeling in de bodemzaak niet als belanghebbende zal worden aangemerkt bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan en het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard, ziet de voorzitter ook in dit betoog geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2011
240.