ECLI:NL:RVS:2011:BQ2733
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- A.W.M. Bijloos
- E.D.A.M. Zegveld
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de vreemdeling een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, teneinde te voorkomen dat hij gedurende de behandeling van zijn hoger beroep wordt uitgezet of naar een uitzetcentrum wordt overgebracht. Het verzoek is ingediend bij de Raad van State, na een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 10 maart 2011 het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning ongegrond had verklaard. De intrekking van de verblijfsvergunning vond plaats bij besluit van de minister van Justitie op 15 juni 2010.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 april 2011 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak is gesteld dat de enkele omstandigheid dat het besluit van 15 juni 2010 voor uitvoering vatbaar is, niet voldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzitter heeft daarbij opgemerkt dat het op dat moment niet duidelijk was of en op welke termijn de vreemdeling zou worden uitgezet of naar een uitzetcentrum zou worden overgebracht.
Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de ambtenaar van staat.