201001427/1/M3.
Datum uitspraak: 27 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Vlagtwedde,
verweerder.
Bij besluit van 24 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Zuid Groningen en AVEBE ter Apelkanaal" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door K. Gringhuis, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in de uitbreiding van het bestaande Bedrijvenpark Zuid Groningen te Ter Apelkanaal. Het plangebied omvat de gronden van de bestaande aardappelverwerkingsbedrijf AVEBE, twee gebieden waar het industrieterrein zich kan uitbreiden, gronden die in agrarisch gebruik zijn en enkele percelen met woningen.
2.2. [appellant] betoogt dat met dit bestemmingsplan niet de meest adequate bestemming aan zijn erfperceel [locatie] (hierna: het perceel) wordt gegeven, nu de industriebestemming wordt gewijzigd in een agrarische bestemming. [appellant] voert aan dat indien de industriebestemming zou worden gehandhaafd, in de komende jaren belangstelling zou kunnen komen voor vestiging van meerdere bedrijven, nu zijn perceel een ideale ligging heeft en een geheel vormt met het naastgelegen industriegebied. [appellant] voert voorts aan dat de waarde van zijn perceel aanzienlijk in waarde zal dalen.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de gronden zijn bestemd overeenkomstig het huidige gebruik en dat een industriebestemming voor het perceel in strijd is met het provinciale beleid, nu het perceel niet binnen de door de provincie in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 vastgestelde zoekgebieden voor nieuwe industrieterreinen ligt.
2.3.1. Het perceel had in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" uit 1969 de bestemming "Industrieterrein, categorie A". Volgens artikel 14 van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor aardappelmeelfabrieken en daaraan verwante fabrieken. De bestemming "Industrieterrein, categorie A" is wat betreft het perceel van [appellant] niet gerealiseerd en [appellant] heeft ter plaatse altijd zijn agrarisch bedrijf uitgeoefend.
In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
De raad heeft in dit geval toereikend gemotiveerd dat, gelet op de ligging en het huidige agrarische gebruik van de gronden, het handhaven van de bestemming "Industrieterrein, categorie A" niet nodig is en voorts dat realisering daarvan niet waarschijnlijk is. De raad heeft daarnaast in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat een industriebestemming voor het perceel niet gewenst is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich, gelet op de betrokken belangen, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de agrarische bestemming strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.4. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad hieraan in redelijkheid een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het aangevoerde geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins in strijd met het recht is voorbereid of genomen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.N. Roes, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Roes w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011