ECLI:NL:RVS:2011:BQ2672

Raad van State

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007884/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.N. Roes
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Spoorzone en de bestemming Parkgebied (PG)

Op 27 mei 2010 heeft de raad van de gemeente Delft het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Spoorzone, na herziening" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 16 augustus 2010. De appellant heeft zijn beroep aangevuld op 8 september 2010. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de appellant heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 23 maart 2011, waar de appellant in persoon verscheen, samen met vertegenwoordigers van de raad en het Ontwikkelingsbedrijf Spoorzone Delft B.V.

De appellant richt zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Parkgebied (PG)" met de aanwijzing '(p3)'. Hij betoogt dat de parkeergarage niet onder het maaiveld kan worden gerealiseerd, omdat deze ten minste 1,65 m boven het maaiveld uitkomt. Dit zou de voorziene groenstrook onevenredig aantasten. Daarnaast stelt de appellant dat de aanduiding van de parkeergarage onnauwkeurig is en dat er sprake is van willekeur en rechtsongelijkheid met betrekking tot de huurcontracten voor de parkeergarage.

De raad van de gemeente Delft stelt dat de appellant ten onrechte uitgaat van een hoogteverschil van 0,7 m en dat de maaiveldhoogte van het park niet in de voorschriften is vastgelegd. De raad heeft de plannen geactualiseerd en stelt dat er voldoende ondergrondse ruimte voor de parkeergarage beschikbaar is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan uitvoerbaar is en dat de aanwijzing '(p3)' in de verbeelding voldoende nauwkeurig is. De vrees van de appellant over de huurcontracten voor de parkeergarage wordt als een uitvoeringskwestie beschouwd en valt buiten deze procedure.

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 27 april 2011.

Uitspraak

201007884/1/R1.
Datum uitspraak: 27 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Delft,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Spoorzone, na herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2010, beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 8 september 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2011, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.J.T. van Rees, ir. A. Hoogenboom en J.C.M. Verrest, allen werkzaam bij de gemeente, en ir. J.G. van der Post, werkzaam bij Ontwikkelingsbedrijf Spoorzone Delft B.V., zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 23 februari 2006 heeft de raad het bestemmingsplan "Spoorzone" vastgesteld. Het plan is op 17 oktober 2006 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De Afdeling heeft bij uitspraak van 23 april 2008, nr.
200608741/1, aan een aantal onderdelen van het plan goedkeuring onthouden. Inmiddels is het project spoorzone aanbesteed en ontworpen. Onder meer als gevolg van gewijzigde regelgeving, technische eisen en voortschrijdend inzicht, wordt het bestemmingsplan "Spoorzone" met de herziening op een aantal onderdelen geactualiseerd. Het plan maakt, voor zover hier van belang, een parkeergarage mogelijk.
2.2. [appellant] richt zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Parkgebied (PG)" met de aanwijzing '(p3)'. Hij betoogt dat de parkeergarage niet binnen de geldende norm, inhoudende dat de parkeergarage onder het maaiveld moet worden gebouwd, kan worden gerealiseerd. Volgens [appellant] zal de parkeergarage ten minste 1,65 m boven het maaiveld uitkomen. Doordat de parkeergarage niet onder het maaiveld kan worden gerealiseerd, is [appellant] van mening dat de voorziene groenstrook door de parkeergarage onevenredig wordt aangetast. Voorts betoogt hij dat de aanduiding van de parkeergarage op de verbeelding onnauwkeurig is en dat een deel van de bewoners een duur huurcontract voor de parkeergarage moet afsluiten terwijl andere bewoners voor een goedkopere parkeervergunning voor een plaats op de openbare weg in aanmerking komen. Dit leidt tot willekeur en rechtsongelijkheid. Ten slotte voert hij aan dat de parkeernorm voor de wijk Delftzicht ten onrechte naar beneden is bijgesteld.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] er ten onrechte vanuit gaat dat het hoogteverschil tussen de Engelsestraat en het park 0,7 m bedraagt. Daartoe wordt het volgende naar voren gebracht. Het hoogteverschil wordt genoemd in de toelichting bij het bestemmingsplan "Spoorzone". De maaiveldhoogte van het park is niet in de voorschriften van het bestemmingsplan "Spoorzone" vastgelegd. In de toelichting wordt het park wel beschreven doch deze informatie is inmiddels achterhaald. Na de vaststelling van het bestemmingsplan "Spoorzone" zijn de hoogteligging van het park en de tunnel op hoofdlijnen uitgewerkt. Het park krijgt een andere vorm en maaiveldhoogte dan waarvan in de toelichting werd uitgegaan. Beoogd wordt een glooiend terrein met aan de rand een hoogteverschil tussen de Engelsestraat en het park van ongeveer 1,6 m aan te leggen. Voor de parkeergarage is daardoor voldoende ondergrondse ruimte beschikbaar. Boven de parkeergarage is voldoende grond aanwezig voor bomen.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de parkeergarage duidelijk op de verbeelding behorende bij het plan staat aangegeven.
Ten slotte stelt de raad zich op het standpunt dat met het bestreden besluit geen besluit is genomen over het laten vervallen van openbare parkeerplaatsen in de wijk Delftzicht. Anders dan [appellant] betoogt is met het voorliggende plan de parkeernorm in de wijk Delftzicht niet gewijzigd. De wijk Delftzicht bevindt zich buiten het plangebied.
2.4. In de plantoelichting van de herziening staat dat aan de zuidzijde van de spoortunnel een parkeergarage wordt gerealiseerd. Deze dient ter vervanging van de betonnen constructie met parkeerplaatsen aan de rand van het park aan de zijde van de woningen langs de Engelsestraat. Deze oplossing is gekozen om de bestaande parkeervelden langs de Engelsestraat, die in het kader van de tunnelbouw moeten vervallen, te compenseren. Door het laten vervallen van deze betonnen constructie en het realiseren van een parkeergarage onder het park wordt de ruimtelijke relatie tussen de bestaande woonbuurt en het park aanzienlijk versterkt. In de verbeelding is de parkeergarage mogelijk gemaakt door de aanwijzing '(p3)' uit de bestemming "Verblijfsgebied" te verschuiven naar de naastgelegen bestemming "Parkgebied (PG)".
2.5. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder f, van de planregels zijn de gronden in de verbeelding aangewezen voor "Parkgebied (PG)" uitsluitend ter plaatse van de aanwijzing '(p3)' tevens bestemd voor een onder het maaiveld gelegen parkeergarage.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, geldt voor het bouwen ter plaatse van de aanwijzing '(p3)' dat het aantal parkeerplaatsen dat onder het maaiveld wordt gerealiseerd ten hoogste 180 bedraagt.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, mag de bouwhoogte van de toegangen zoals bepaald in het eerste lid, aanhef en onder g, ten hoogste 1,5 m gemeten vanaf het maaiveld bedragen.
2.6. Nu het maaiveld zoals genoemd in de toelichting van het bestemmingsplan "Spoorzone" is verhoogd is de Afdeling, mede gelet op het verhandelde ter zitting, van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende ondergrondse ruimte voor de parkeergarage beschikbaar is. [appellant] heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre niet binnen de geldende norm uitvoerbaar is.
2.7. Ten aanzien van het betoog dat de aanwijzing van de parkeergarage onnauwkeurig is overweegt de Afdeling als volgt. Uit de verbeelding volgt duidelijk op welke gronden de aanwijzing ziet. De juridische betekenis van een aanwijzing in de verbeelding hangt af van hetgeen in de planregels is bepaald. Nu ter zake van de aanwijzing '(p3)' in de planregels is verklaard dat ter plaatse van deze aanwijzing binnen de bestemming "Parkgebied (PG)" een onder het maaiveld gelegen parkeergarage is toegestaan en daarvoor eveneens bouwregels zijn opgenomen in de planregels, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de aanwijzing '(p3)' in de verbeelding onvoldoende nauwkeurig is.
2.8. Voor zover de vrees bestaat dat de parkeergarage tot gevolg zal hebben dat een deel van de bewoners een duur huurcontract voor de parkeergarage moet afsluiten en een aantal bewoners voor een goedkopere parkeervergunning voor een plaats op de openbare weg in aanmerking komt, merkt de Afdeling op dat deze vrees ziet op de uitvoering van het plan en daarom in deze procedure niet aan de orde is.
Wat betreft het betoog dat de parkeernorm in de wijk Delftzicht ten opzichte van het vorige planologisch regime ten onrechte naar beneden is bijgesteld, overweegt de Afdeling dat deze wijk niet in het voorliggende plan is opgenomen en de daar geldende parkeernorm niet door dit plan wordt veranderd.
2.9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.N. Roes, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Roes w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011
91-649.