201007502/1/H2.
Datum uitspraak: 27 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) van 11 juni 2010 in zaak nr. 10/460 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college).
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2010, verzonden op 22 juni 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 2010.
Bij besluit van 24 januari 2011 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [appellant] gemaakte bezwaar, dat gegrond verklaard en [appellant] een tegemoetkoming in planschade van € 2.100,00, alsmede een kostenvergoeding van € 874,00, toegekend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Prinsenbeek, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P.C. Remijn, werkzaam in dienst van de gemeente, en mr. T. ten Have, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover thans van belang, blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Ingevolge het tweede lid geldt artikel 6.2, tweede lid, van de Wro tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van die wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan.
2.2. [appellant] is sinds 10 juli 1998 eigenaar van het perceel [locatie] in Prinsenbeek (hierna: het perceel) en de later daarop gebouwde woning. Hij heeft het college verzocht om een tegemoetkoming in de schade die hij lijdt ten gevolge van het bestemmingsplan "Kom Prinsenbeek" en het daarvan deel uitmakende uitwerkingsplan "Kom Prinsenbeek deelgebied Neel-Oost". Het bestemmingsplan is op 15 december 2005 door de raad vastgesteld en op 17 november 2006 is het in werking getreden. Het bestemt de gronden ten noorden van het perceel voor "Woondoeleinden (uit te werken) WU". Het desbetreffende uitwerkingsplan is door het college op 19 juni 2007 vastgesteld en is op 3 december 2007 in werking getreden. In dit plan zijn de gronden direct tegenover het perceel bestemd voor "Maatschappelijke doeleinden (M), Verkeers- en verblijfsdoeleinden (Vv), Groenvoorzieningen (G) en Water (Wa)" en de verderop gelegen gronden voor "Woongebied vrijstaand (WGv)" en "Woongebied (WG)". Hiermee is mogelijk gemaakt dat op die gronden een schoolcomplex, een zorgcomplex, woningen en daarbij behorende voorzieningen worden gerealiseerd. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rustte op die gronden de bestemming "Primair agrarisch gebied".
2.3. Het verzoek is ingediend op 23 september 2008. Het bestemmingsplan "Kom Prinsenbeek" en het uitwerkingsplan "Kom Prinsenbeek deelgebied Neel-Oost" is als geheel op 3 december 2007 in werking getreden. Ingevolge het hiervoor onder 2.1 weergegeven overgangsrecht is afdeling 6.1 van de Wro op het verzoek van toepassing, met uitzondering van artikel 6.2, tweede lid.
2.4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a en b, voor zover thans van belang, is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een bepaling van een bestemmingsplan en een bepaling van een planuitwerking.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, blijft binnen het maatschappelijk risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, betrekt het college bij zijn beslissing op de aanvraag met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak.
Ingevolge artikel 6.5 vergoedt het college, indien het een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 6.1 toekent, daarbij tevens:
a. de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand;
b. de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag.
2.5. Het college heeft het besluit van 9 juni 2009 genomen op een deskundigenadvies van 27 februari 2009. Het stelt zich daarbij op het standpunt dat het nieuwe planologische regime voor [appellant] tot een planologisch nadeliger situatie leidt ten opzichte van het voorheen geldende planologische regime en dat leidt tot € 15.000,00 schade. Die schade dient evenwel voor zijn rekening te blijven, omdat de planontwikkeling voor woningbouw en daarbij behorende voorzieningen ter plaatse van het uitwerkingsplangebied Neel-Oost, gezien de Structuurschets 1990, ten tijde van de aankoop van het perceel voorzienbaar was.
[appellant] heeft in bezwaar een deskundigenrapport van 2 oktober 2009 ingebracht. In dat rapport is de verrichte planologische vergelijking onderschreven, maar de schade op € 23.000,00 geschat. Voorts is geconcludeerd dat de planologische ontwikkeling ten tijde van de koop van het perceel niet geheel voorzienbaar was, aangezien de planontwikkeling ter plaatse van het uitwerkingsplangebied Neel-Oost in de Structuurschets onvoldoende concreet is beschreven.
Het college heeft het besluit van 14 december 2009 genomen mede op grondslag van een nader advies van 8 oktober 2009. Volgens hem kan uit de Structuurschets worden afgeleid dat, naast het bouwplan van 600 woningen op de gronden tegenover de woning op het perceel, ook het voornemen bestond daar bebouwing te realiseren ten behoeve van op de wijk gerichte maatschappelijke doeleinden.
2.6. De rechtbank heeft de door het college gehanteerde peildatum 25 juli 2006 onjuist geacht en overwogen dat 3 december 2007, de datum waarop het uitwerkingsplan "Kom Prinsenbeek deelgebied Neel-Oost" in werking is getreden, de peildatum is en een nieuwe taxatie van de waarde van de onroerende zaak aangewezen geacht. Daarbij dient de taxateur volgens haar uit te gaan van de maximale invulling van het nieuwe bestemmingsplan en niet van de feitelijke situatie. Hij dient er rekening mee te houden dat de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" het niet alleen mogelijk maakt dat een basisschool wordt gebouwd tegenover de woning, maar bijvoorbeeld ook een school voor voortgezet onderwijs of een gebouw met een ander maatschappelijk doel. Een school voor voortgezet onderwijs met een regionale functie heeft meer ruimtelijke implicaties dan een basisschool. Voorts was, gezien de Structuurschets, ten tijde van de koop van het perceel de komst van ongeveer 600 woningen voorzienbaar, alsmede dat in een nieuwe woonwijk van deze omvang een aantal buurtvoorzieningen wordt gerealiseerd. De vestiging van een maatschappelijke voorziening met een regionaal karakter, zoals een school voor voortgezet onderwijs, was op deze locatie echter niet voorzienbaar, waardoor [appellant] in beginsel in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de schade die hij hierdoor lijdt, aldus de rechtbank.
2.7. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank aldus ten onrechte heeft aangenomen dat hij had kunnen voorzien dat in een nieuwe woonwijk van een omvang als hier aan de orde een aantal buurtvoorzieningen wordt gerealiseerd. Gelet op de in de Structuurschets vermelde komst van ongeveer 450 woningen, later gevolgd door nog eens 150 woningen, op de locatie Schutsestraat en Neelstraat, was voor hem ten tijde van de koop van het perceel voorzienbaar dat tegenover de woning voorzieningen zouden kunnen komen, aangezien de komst van een woonwijk van die omvang de komst van daarmee samenhangende voorzieningen met zich pleegt te brengen. Bovendien wordt in de Structuurschets vermeld dat het uitbouwen van onder meer onderwijsvoorzieningen als voorwaarde voor de leefbaarheid van het dorp wordt gezien. In de door het college gevolgde adviezen is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.8. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over de kwalificatie van de schadeomvang en de daaraan verbonden waardevermindering faalt evenzeer. Aangezien de rechtbank het besluit van 14 december 2009 heeft vernietigd, omdat de door het college gehanteerde peildatum onjuist is, is zij niet toegekomen aan de deze beroepsgronden. Aan de hand van de juiste peildatum dient volgens haar opnieuw te worden getaxeerd, hetgeen kan leiden tot een ander schadebedrag.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Aangezien bij het besluit van 24 januari 2011 niet aan alle bezwaren van [appellant] is tegemoetkomen, wordt het hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.11. Het college heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd het nader deskundigenadvies van 20 oktober 2010 dat bij de eerdere planologische vergelijking ten aanzien van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" is uitgegaan van de maximale, meest ongunstige, planologische invulling, te weten een schoolcomplex dat, naast verkeersbewegingen voor de verplichte buitenschoolse opvang en voor kinderopvang, mede verkeersbewegingen van buiten de wijk zal generen, zoals dat zich voordoet bij de beoogde concrete invulling met een school naar het zogeheten Daltonconcept. Voorts is geadviseerd dat een mogelijke regionale maatschappelijke voorziening, zoals een middelbare school, tot een groter planologisch nadeel leidt dan in geval van een basisschool. Uitgaande van de peildatum 3 december 2007 en mede rekening houdend met de mogelijkheid van een maatschappelijke voorziening met een regionaal karakter, heeft de adviseur de planschade berekend op € 18.000,00. Aangezien de woningbouw en voorzieningen op buurt- en wijkniveau voorzienbaar waren, maar het mogelijk regionale karakter van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" niet, is in het nader advies geconcludeerd dat van die waardevermindering € 2.100,00 voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
2.12. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat het college bij de beoordeling van de gevolgen van de bebouwing voor de privacy ten onrechte voorbij is gegaan aan het gevoel van onvrijheid. Niet is in geschil dat de afstand van de voorgevel van de woning tot het bouwvlak ten behoeve van de school aan de overzijde van de straat ongeveer 41 meter bedraagt. In het advies van 27 februari 2009 is uiteengezet dat er geen zichtlijn is met herkenbare waarneming, maar dat wel een gevoel van onvrijheid kan ontstaan. Dat is niet weersproken. Lettend op de situering van het schoolcomplex, de afstand alsmede de aard van de bebouwing, is in dat advies geconcludeerd dat dit niet leidt tot een inbreuk op de privacy door inkijk, die een willekeurig redelijk handelende en redelijk denkende aspirant-koper aanleiding zal geven om zijn koopprijs per peildatum in neerwaartse zin bij te stellen. Het college heeft het gestelde gevoel van onvrijheid terecht niet bij de beoordeling van de gestelde inbreuk op privacy betrokken.
2.13. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat het gevolgde advies van 27 februari 2009 innerlijk tegenstrijdig is ten aanzien van de verkeersbewegingen. Ten aanzien van de omgevingsgeluiden is geadviseerd dat er een enigszins nadeliger planologisch nadeel is, terwijl de conclusie zwaar planologisch nadeel aan de geluid- en stankoverlast ten gevolge van de toename van het aantal verkeersbewegingen is verbonden. Gelet op de bespreking van de omgevingsgeluiden in dat advies, is er evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte de omgevingsgeluiden door schoolkinderen niet als een schadeoorzaak heeft aangemerkt.
2.14. Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college mogen uitgaan van de nieuwe taxatie in het advies van 20 oktober 2010, waarin de waardebepaling op de gewijzigde peildatum is toegelicht. [appellant] heeft daar slechts het aanvullend advies van 10 augustus 2010, waarin de nieuwe waarden niet met gegevens zijn gestaafd, tegenover gesteld.
2.15. Het beroep tegen het besluit van 24 januari 2011 is ongegrond.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 24 januari 2011 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011