201102411/2/R2.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te [plaats],
de raad van de gemeente Voorst,
verweerder.
Bij besluit van 29 november 2010, kenmerk 2010-12704, heeft de raad het bestemmingsplan "Wilp-Achterhoek 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2011, en [verzoekster sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2011, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2011, heeft [verzoekster sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 april 2011, waar [verzoeker sub 1], [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door G.G. Prinsen en A. Ruighok, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. van der Plank,
E.R. Molenaar en C. den Hertog, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het plan wordt bij recht de bouw van 65 woningen mogelijk gemaakt. Tevens voorziet het plan in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de bouw van 10 woningen.
2.3. [verzoeker sub 1] kan zich niet verenigen met het plan zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied" voor de gronden grenzend aan zijn perceel aan de [locatie]. Hij vreest dat het plan een aantasting van zijn privacy met zich brengt en hij bovendien het gevoel van vrij wonen kwijt raakt. Voorts voert hij aan dat het plan voorziet in een te groot aantal woningen. Hij wijst er in dat kader op dat het plan een verdubbeling van de al in het dorp aanwezige woningen met zich brengt. Verder betoogt [verzoeker sub 1] dat de nieuwbouw beter aan de westkant van het dorp kan worden gerealiseerd aangezien daar al de nodige voorzieningen aanwezig zijn.
2.4. [verzoekster sub 2] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied", het ten noordoosten van zijn bedrijf gelegen plandeel met de bestemming "Groen" en de wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in artikel 4, lid 4.5, van de planregels. [verzoekster sub 2] betoogt onder meer dat het plan een beperking van zijn bedrijfsactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden met zich brengt. Hij wijst er hierbij op dat het plan niet in overeenstemming is met zijn vergunde milieuruimte voor geur en geluid. Hij voert hiertoe aan dat de raad bij de vaststelling van het plan, blijkens het door [verzoekster sub 2] overgelegde rapport, is uitgegaan van een onjuiste ligging van de geurcontour, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen niet is gegarandeerd.
2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene woonwijk op voldoende afstand ligt van het bedrijf van [verzoekster sub 2]. Deze afstand doet recht aan de bestaande bedrijfsrechten van [verzoekster sub 2] en tevens is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. Voorts betwist de raad de ligging van de geurcontour zoals opgenomen in het door [verzoekster sub 2] overgelegde onderzoek.
2.6. Voor zover het verzoek van [verzoekster sub 2] betrekking heeft op de in artikel 4, lid 4.5, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid overweegt de voorzitter dat pas na het inwerkingtreden van een wijzigingsplan, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan en dat verder niet is gebleken dat op korte termijn gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. In zoverre is derhalve geen spoedeisend belang aanwezig.
2.7. Bij beantwoording van de vraag of in de nieuwe woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en of [verzoekster sub 2] in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt heeft de raad zich gebaseerd op het rapport "Onderzoek geurcontouren en geuronderbouwing ruimtelijk plan woningbouw Wilp-Achterhoek" van 25 januari 2010 van De Roever Milieuadvisering. In dit rapport wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de nieuwe woonwijk een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd aangezien de woningen buiten de geurcontour van 1,4 OUE/m3 van het bedrijf van [verzoekster sub 2] zijn voorzien. Niet in geschil is dat deze contour bepalend is voor de vraag of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In het door [verzoekster sub 2] overgelegde rapport "Inventarisatie actuele geurcontouren [verzoekster sub 2]" van 9 februari 2011 van Tebodin wordt echter geconcludeerd dat de nieuw te bouwen woningen wel binnen de geurcontour van 1,4 OUE/m3 zijn voorzien, zodat [verzoekster sub 2] in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt.
De voorzitter overweegt dat deze procedure zich niet leent voor het beantwoorden van de vraag of de raad van de juiste ligging van de geurcontour is uitgegaan en dat het niet uitgesloten is dat het beroep van [verzoekster sub 2] kan slagen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding, bij afweging van de betrokken belangen, om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied" te schorsen in afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure. Tevens ziet de voorzitter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het ten noordoosten van het bedrijf van [verzoekster sub 2] gelegen plandeel met de bestemming "Groen" bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen gelet op de samenhang met het plandeel met de bestemming "Woongebied". Gelet hierop behoeven de overige gronden van [verzoekster sub 2] geen bespreking meer, hetgeen eveneens geldt voor de gronden van [verzoeker sub 1] nu deze ook betrekking hebben op het plandeel met de bestemming "Woongebied".
2.8. De raad dient op de na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Voorst van 29 november 2010, kenmerk 2010-12704, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied" en het plandeel met de bestemming "Groen" gelegen ten noordoosten van het bedrijf van [verzoekster sub 2];
II. veroordeelt de raad van de gemeente Voorst tot vergoeding van in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- [verzoekster sub 2] tot een bedrag van € 914,71 (zegge: negenhonderdveertien euro en eenenzeventig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [verzoeker sub 1] tot een bedrag van € 40,71 (zegge: veertig euro en eenenzeventig cent);
III. gelast dat de raad van de gemeente Voorst aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [verzoeker sub 1] en € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor [verzoekster sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011