201005354/1/M3.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Milieu- en Natuurbescherming Kennemerland (hierna: de Stichting), gevestigd te Haarlem,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college krachtens artikel 110a van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, het besluit hogere waarde van 12 augustus 2009, kenmerk STZ/RP 2009/14064, ingetrokken en ten behoeve van 60 in het bestemmingsplan ‘Land in Zicht’ geprojecteerde geluidgevoelige gebouwen (woningen en appartementen) een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting vastgesteld. Dit besluit is op 3 mei 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2010, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. H. van Lier, advocaat te Haarlem, J. Bakker, M. Plantaz, P. Onel en R. van Liempt, allen werkzaam bij de gemeente, en drs. J.A. Waagmeester zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Kerngroep Bewoners Land in Zicht, vertegenwoordigd door [gemachtigde], verschenen.
2.1. Het bestreden besluit is genomen in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Land in Zicht’. Dit bestemmingsplan ziet op een deel van het ter plaatse van het voormalige jachthavengebied aan de rivier ‘Het Spaarne’ in Haarlem uitgevoerde project Schoterbrug.
Ten behoeve van het bestemmingsplan ‘Land in Zicht’ heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Movares Nederland B.V. (hierna: Movares) een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hiervan is op 18 december 2009 een rapport opgesteld met kenmerk R20066 E2 MHA-Versie 1.2. Uit dit rapport komt naar voren dat zich op een aantal plaatsen in het bestemmingsplan ‘Land in Zicht’ een overschrijding voordoet van de wettelijke voorkeurgrenswaarde voor geluid wegens wegverkeer en industrie. In de omstandigheid dat geluidreducerende maatregelen niet toereikend zijn om aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen, heeft het college aanleiding gezien om met toepassing van artikel 110a van de Wet geluidhinder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vast te stellen.
2.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met categorie 3, onder 3.1 van bijlage 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op dit besluit.
2.3. De Stichting betoogt dat de door Movares berekende geluidbelasting onjuist is. Volgens de Stichting is dit het gevolg van de onjuistheid van de door het bureau Goudappel Coffeng berekende en door Movares in haar onderzoek gebruikte verkeersprognoses. Volgens de Stichting is het aantal verkeersbewegingen in totaal veel hoger en zijn de gebruikte percentages voor het vrachtverkeer te laag. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de Stichting naar het door ARS|T&TT op 10 juni 2010 in opdracht van de gemeente Haarlem opgestelde rapport "Verkeersonderzoek Gemeente Haarlem; Onderzoek naar doorgaand verkeer", met kenmerk VTTHaarlem-NPo1-v1.0. Daaruit volgt dat het aantal feitelijke verkeersbewegingen hoger is dan geprognosticeerd, aldus de Stichting. Verder stelt de Stichting, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 augustus 2009 in zaak AWB 08/221 in de zogenoemde Schoterbrug-procedure, dat eerder is gebleken dat de gebruikte rekengegevens onjuist zijn. Volgens de Stichting miskent het college met het onderhavige besluit dat de Schoterbrug-procedure volledig dient te zijn afgerond voordat in de onderhavige procedure enig besluit kan worden genomen.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de verkeersprognoses die Movares in haar rapport heeft betrokken, door een onafhankelijk en deskundig bureau zijn opgesteld. Bovendien zijn de thans gebruikte verkeersprognoses recenter dan de prognoses die in de Schoterbrug-procedure onvoldoende zijn bevonden, aldus het college. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat, nu uit het akoestisch onderzoek van Movares blijkt dat de wettelijk toegestane maximale grenswaarden voor geluid vanwege verkeer en industrie voor de geprojecteerde woningen/appartementen in het plangebied niet worden overschreden en ook de cumulatie van het geluid geen onaanvaardbaar geluidniveau oplevert, het tot vaststelling van de hogere geluidgrenswaarden heeft kunnen overgaan.
2.3.2. Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wet geluidhinder is het college binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Ingevolge het vijfde lid vindt het eerste lid slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidgevoelige objecten tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.3.3. De Afdeling stelt voorop dat het college onweersproken heeft gesteld dat de in de onderhavige procedure gebruikte verkeersprognoses andere zijn dan de - minder recente - prognoses welke in de zogenoemde Schoterbrugprocedure zijn gebruikt. Voor de beoordeling van het bestreden besluit is de juistheid van de verkeersprognoses - wat daar verder ook van zij - in de Schoterbrugprocedure gelet daarop niet relevant.
Voorts is gesteld noch gebleken is dat de gebruikte rekenmethodieken onjuist zijn.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de afwijkingen tussen het model en de tellingen goeddeels worden veroorzaakt doordat:
(1) het uitgangspunt in het verkeersmodel 2010 dat de groei van het aantal arbeidsplaatsen in de Waarderpolder gelijkmatig over het hele gebied plaatsvindt, niet volledig overeenstemt met de praktijk, (2) ten tijde van de tellingen diverse reconstructies aan de Spaarndamseweg plaatsvonden die van invloed zijn geweest op de verkeersintensiteiten, (3) in het model is uitgegaan van de fictie dat het proces van verblijfsverplaatsingen en de daarmee gepaard gaande verhuisbewegingen reeds is voltooid en (4) het gewenningsproces bij een heropening van een route enige tijd duurt en de tellingen vrij kort na de heropening van de Waarderbrug zijn uitgevoerd. De Stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze stellingen van het college onjuist zijn en, mede gelet daarop, evenmin dat de door bureau Goudappel Coffeng berekende verkeersprognoses onjuist zijn.
2.4. De Stichting betoogt dat in het akoestisch rapport is gerekend met cijfers die uitgaan van de toepassing van zeer stil asfalt (DDL2). Volgens de Stichting bestaat er geen garantie dat dit asfalt daadwerkelijk is toegepast. De Stichting betoogt voorts dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de achteruitgang van de geluiddempende werking van dit asfalt.
2.4.1. Ingevolge artikel 110d van de Wet geluidhinder wordt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting vanwege een weg, voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 110e kan de minister regels stellen omtrent al hetgeen betrekking heeft op de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in de Wet geluidhinder, worden uitgevoerd.
Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onder c en d, van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006) wordt bij de bepaling van het equivalente geluidniveau vanwege een weg rekening gehouden met de geluidemissie van de onderscheiden categorieën motorvoertuigen bepaald op een wegdek van dicht asfaltbeton, en met de invloed van het wegdektype op de geluidemissie.
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van het RMV 2006 wordt het equivalente geluidniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van Bijlage III beschreven Standaardrekenmethode II (hierna: SRM-II).
In SRM-II wordt de geluidemissie van een weg, kort weergegeven en voor zover hier van belang, berekend door de geluidemissie van een weg uitgevoerd in dicht asfalt beton (hierna: het referentiewegdek) zo nodig te corrigeren voor de invloed van het gebruik van een ander wegdektype. SRM-II verwijst voor de toe te passen wegdekcorrectiefactoren naar de publicaties van de stichting CROW.
2.4.2. Het college stelt dat het stille asfalt alleen niet op de kruising Spaarndamseweg/Schoterbrug is aangebracht. Het college heeft toegezegd dat na afronding van de bouwwerkzaamheden en vóór de bewoning van de geprojecteerde woningen het stille asfalt ook ter plaatse van voornoemde kruising zal worden neergelegd. Daarvan is vooralsnog afgezien omdat gedurende de bouwwerkzaamheden veel bouwverkeer over de kruising rijdt en het wegdek anders te snel zou beschadigen nu stil asfalt minder slijtvast is, aldus het college. De Afdeling ziet in hetgeen de Stichting in dit verband heeft aangevoerd, geen aanleiding om aan de uitleg van het college te twijfelen.
2.4.3. In haar uitspraak van 6 oktober 2010, in zaak nr. 200904399/1/R2 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling onder verwijzing naar het rapport "Akoestische leeftijdseffecten van dunne deklagen en DAB" van
15 december 2008 van M+P Raadgevend Ingenieurs overwogen dat het effect van een toename van de geluidbelasting door veroudering van het wegdek is verdisconteerd in de emissiegetallen voor het wegdek. In het rekenmodel is dan ook, zo heeft de Afdeling overwogen, rekening gehouden met slijtage van het wegdek.
In de uitspraak van 6 oktober 2010 ligt besloten dat de Afdeling in de omstandigheid dat de in het RMV 2006 - onder meer in artikel 3.2, aanhef onder c en d, - voorgeschreven rekenmethodiek niet in andere of verdergaande mate rekening houdt met de slijtage van verschillende wegdektypen, geen aanleiding heeft gezien het RMV 2006 in zoverre buiten toepassing te laten. Er is geen reden daarover thans anders te oordelen.
2.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.3.3 en 2.4.3 ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het geluidonderzoek en de resultaten daarvan niet aan de wettelijke eisen voldoen dan wel anderszins in strijd met het recht zijn. Het standpunt van de Stichting dat de GGD Kennemerland in zijn advies van 22 februari 2010 de milieueffecten te laag heeft ingeschat doordat van dit geluidonderzoek en de resultaten daarvan is uitgegaan, treft derhalve geen doel.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011