201009603/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Doetinchem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 augustus 2010 in zaak nr. 09/1815 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.
Bij besluit van 19 december 2008 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kemper IJzevoorde B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van drie woningen en een kapschuur op het perceel Turfweg 20-22 te Doetinchem.
Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft het college naar aanleiding van het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar het besluit van 19 december 2008 herroepen en opnieuw aan vergunninghoudster vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van drie woningen en een kapschuur op het perceel Turfweg 18, 18A en 18 B te Doetinchem.
Bij uitspraak van 25 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 oktober 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. E.A.C. Sandberg, advocaat te Vorden, en het college, vertegenwoordigd door R.J.G. Barthen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de vervanging van de op het perceel Turfweg 20-22 aanwezige niet meer in gebruik zijnde veevoederfabriek door drie vrijstaande woningen en een kapschuur op perceel Turfweg 18, 18A en 18B. Op de percelen, met een gezamenlijk oppervlakte van 3,5 hectare, zal ongeveer 3 hectare voor publiek toegankelijke natuur worden ontwikkeld.
2.2. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002", omdat op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Agrarisch gebied" rust. Om verwezenlijking van het bouwplan mogelijk te maken heeft het college vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
2.3. Ingevolge die bepaling kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en het derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied, aldus de bepaling.
2.4. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het beleid inzake vrijkomende agrarische bebouwing slaagt niet. Anders dan [appellante] veronderstelt, staat het provinciale en gemeentelijke beleid er niet aan in de weg dat het bouwplan niet op de locatie van de te slopen veevoederfabriek wordt gerealiseerd.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwpan niet past in de karakteristiek van het gebied IJzevoorde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in de directe omgeving van het bouwplan geen soortgelijke clustering van bebouwing in het open veld voorkomt.
2.5.1. In het aan het vrijstellingsbesluit ten grondslag liggende rapport "Ruimtelijke onderbouwing Turfweg 20-22" van Amer Adviseurs B.V. van 16 juli 2008 is ingegaan op de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het bouwplan in het gebied. Vermeld is dat de voorziene woningen een landelijke uitstraling hebben en in dezelfde bouwstijl zijn gebouwd als de bebouwing in de omgeving. Voorts is vermeld dat de voorziene woningen een omvang hebben die passend is in een landelijke setting en worden opgericht als een cluster met als verwijzing een boerenerf. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat het bouwplan aansluit bij de karakteristiek van de bestaande bebouwing in de omgeving. Dat de in het bouwplan voorziene geclusterde bebouwing niet direct aan de weg is gelegen, leidt niet tot het oordeel dat het niet in de landelijke karakteristiek van het gebied IJzevoorde past. Het betoog faalt.
2.6. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond met betrekking tot de status en afdwingbaarheid van de tussen de burgemeester van Doetinchem en H.Th. Kemper gesloten VAB-overeenkomst niet in haar beoordeling heeft betrokken.
[appellante] heeft deze beroepsgrond eerst ter zitting bij de rechtbank aangevoerd. De rechtbank heeft dat betoog terecht wegens strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling van het besluit van 14 oktober 2009 betrokken, omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze grond niet eerder in beroep heeft kunnen aanvoeren en het gelet op de inhoud ervan voor het college redelijkerwijs niet mogelijk was hierop ter zitting naar behoren te reageren. Voor zover [appellante] dit betoog alsnog in hoger beroep aan de orde wil stellen, dient het buiten beschouwing te blijven, nu het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak.
2.7. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten en haar daarmee een rechtsgang heeft onthouden, faalt. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. Nu de inhoud van het besluit van 14 oktober 2009, gelet op vorenoverwogene, de rechterlijke toets kon doorstaan en niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, zoals [appellante] heeft gesteld, mocht de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011