201005207/1/R2.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Zevenaar,
verweerder.
Bij besluit van 31 maart 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Buitengebied 2000 Zevenaar" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2011, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door A.J.A. Sannes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Met het plan wordt uitsluitend een aantal wijzigingsbevoegdheden toegevoegd aan artikel 3.2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000 Zevenaar" (hierna: het bestemmingsplan). Met het plan is beoogd het beleid inzake de functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing, het zogenoemde "VAB-beleid" in het bestemmingsplan op te nemen.
2.2. De raad betoogt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. De raad wijst in dit kader op de afstand van het perceel van [appellant] tot de meest dichtbij zijn perceel gelegen locatie waarop de toegevoegde wijzigingsbevoegdheden betrekking hebben.
2.2.1 Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.2. Ter zitting is vast komen te staan dat het beroep van [appellant] onder meer is gericht tegen de vaststelling van de plangrens.
De kortste afstand tussen de gronden van [appellant] en de plangrens bedraagt 50 meter. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het belang van [appellant] rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, zodat hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
2.3. [appellant] betoogt dat zijn woning en de daarbij behorende gronden ten onrechte geen deel uitmaken van het plan.
Voorts wenst [appellant] dat de bestemmingen "Wonen" en "Groen" voor zijn perceel aan [locatie] worden gewijzigd in een agrarische bestemming.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gekozen planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorts stelt de raad dat de bezwaren van [appellant] met betrekking tot de toegekende bestemmingen "Wonen" en "Groen" geen betrekking hebben op het onderhavige plan, maar op het bestemmingsplan "Groot Holthuizen en Hengelder II".
2.3.2. De gronden van [appellant] zijn niet gelegen in het onderhavige plangebied, maar maken deel uit van het bestemmingsplan "Groot Holthuizen en Hengelder II". Blijkens het verhandelde ter zitting is dit bestemmingsplan inmiddels onherroepelijk.
Voor zover [appellant] zich niet kan verenigen met de begrenzing van het plan overweegt de Afdeling dat gelet op de systematiek van de Wro de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Voor zover het beroep van [appellant] is gericht tegen de bestemmingen van zijn perceel, zoals die bij het plan "Groot Holthuizen en Hengelder II" zijn toegekend, overweegt de Afdeling dat de bezwaren daartegen niet in deze procedure aan de orde kunnen komen aangezien deze geen betrekking hebben op het onderhavige plan.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins in strijd met het recht is genomen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011