ECLI:NL:RVS:2011:BQ1902

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008619/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek balletschool in Vlissingen

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een handhavingsverzoek van [appellant] tegen het gebruik van een pand in Vlissingen als balletschool. Het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen had op 23 maart 2009 het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden afgewezen. Dit besluit werd door het college in een later besluit op 25 september 2009 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank Middelburg verklaarde op 19 augustus 2010 het beroep van [appellant] tegen deze besluiten ongegrond. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 12 april 2011 ter zitting werd behandeld, waarbij zowel [appellant] als het college niet verschenen.

De Raad van State overwoog dat het bestuursorgaan in principe verplicht is om handhavend op te treden bij overtredingen van wettelijke voorschriften, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval had het college op 10 februari 2009 ontheffing van het bestemmingsplan verleend voor het gebruik van het pand als balletschool en was er geen sprake van een situatie die in strijd was met wettelijke voorschriften. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college zich niet bevoegd achtte tot handhavend optreden, aangezien het besluit van 10 februari 2009 in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201008619/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Vlissingen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 augustus 2010 in zaken nrs. 09/909 en 09/1014 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het gebruik als balletschool van het pand [locatie a] te Vlissingen (hierna: het pand), afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 12 april 2011, waar [appellant] en het college niet zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college ontheffing van het bestemmingsplan verleend voor het gebruik als balletschool van het pand en heeft het tevens bouwvergunning verleend voor het plaatsen van gipswanden en het aanbrengen van vloeren ten behoeve van het in gebruik nemen van het pand als balletschool. Daarnaast heeft het college ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 3.18 van het Bouwbesluit 2003, tot ten hoogste -1 dB(A) lagere geluidwering tussen de balletschool en het woonappartement [locatie b].
2.3. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat met het nemen van het besluit van 10 februari 2009 geen sprake meer was van een situatie die strijdig was met een wettelijk voorschrift zodat het college zich terecht niet bevoegd heeft geacht tot handhavend optreden.
2.3.1. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het door [appellant] tegen het besluit van 10 februari 2009 ingestelde beroep door de rechtbank bij uitspraak van 28 januari 2010 ongegrond is verklaard en dat het door [appellant] tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep door de Afdeling inmiddels bij uitspraak van 17 november 2010 (in zaak nr.
201002354/1) ongegrond is verklaard. Het besluit van 10 februari 2009 van het college is derhalve in rechte onaantastbaar geworden.
2.4. Hetgeen [appellant] verder in hoger beroep heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
202.