201008997/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Deurne,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 augustus 2010 in zaak nr. 09/2817 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
1. Procesverloop
Bij vier afzonderlijke besluiten van 11 november 2008, heeft het college aan [appellant] geweigerd een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van zes bedrijfswoningen met bedrijfsruimten op zijn perceel aan de [locatie] te Deurne.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door drs. H.J.M.P.M. van den Boogaard, en het college vertegenwoordigd door mr. F.P.G. Ricken-Cleven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan is voorzien aan de westzijde van het parkeerterrein behorende bij het langs de [locatie] gelegen sportpark.
De zes woningen zijn blijkens het bouwplan gelegen aan een gedeeltelijk nog aan te leggen ontsluiting die via dit parkeerterrein aansluit op de [locatie].
2.2. Ingevolge het als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan in hoofdzaak partiële herziening 1960, Industrieterrein 1e fase" (hierna: het bestemmingsplan), rust op het perceel de bestemming "Terrein bestemd voor inrichtingen ten behoeve van handel en nijverheid". Het bouwplan is niet in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, blijven de voorschriften van de bouwverordening buiten toepassing voor zover deze voorschriften niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
Ingevolge artikel 1.1., eerste lid, van de bouwverordening, dient onder weg te worden verstaan, alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
Ingevolge artikel 2.5.6. van de [appellant]verordening van de gemeente Deurne (hierna: de bouwverordening) is het niet toegestaan bij het bouwen van een bouwvergunningplichtig bouwwerk de bepalingen omtrent de voorgevelrooilijn te overschrijden.
Ingevolge artikel 2.5.8. van deze verordening kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn voor een aantal met name genoemde bouwwerken.
Ingevolge artikel 2.5.12. van de bouwverordening is het niet toegestaan bij het bouwen van een bouwvergunningplichtig bouwwerk de bepalingen omtrent de achtergevelrooilijn te overschrijden.
Ingevolge artikel 2.5.14. van deze verordening kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn voor een aantal met name genoemde bouwwerken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in overeenstemming is met de voorschriften uit de bouwverordening. Bij de bepaling van de voor- en achtergevelrooilijnen dient volgens [appellant] niet de al bestaande [locatie] als uitgangspunt genomen te worden, maar de nog gedeeltelijk aan te leggen weg die onderdeel uitmaakt van de in- en uitrit op het perceel van [appellant]. Subsidiair betoogt [appellant] dat de bouwverordening buiten toepassing dient te worden gelaten.
2.3.1. Het betoog faalt. Daargelaten of het parkeerterrein waarover de ontsluiting van het bouwplan zal plaatsvinden gezien kan worden als een weg als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, van de bouwverordening is de bestaande weg naar het perceel van [appellant] geen weg als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid van de bouwverordening. Zij vormt de toegang tot het perceel van [appellant]. Door het aanleggen van de in het bouwplan voorziene doodlopende weg in het verlengde daarvan, verandert het karakter van de toegangsweg naar het perceel van [appellant] niet. De aan te leggen weg kan daarom evenmin als weg worden aangemerkt en derhalve niet als oriëntatiepunt gelden voor de bepaling van de rooilijn. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met de voorschriften van de bouwverordening over de voorgevelrooilijn.
Anders dan [appellant] stelt is er voorts geen aanleiding deze bepalingen buiten toepassing te laten. Hiertoe zou alleen aanleiding bestaan als deze bepalingen de verwezenlijking van de bestemming geheel onmogelijk maken. Hiervan is echter geen sprake.
2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft verworpen. De door hem bedoelde situaties komen niet overeen met de thans aan de orde zijnde situatie, waarbij het bouwplan dat voorziet in het oprichten van bedrijfswoningen zich volledig achter de achtergevelrooilijn bevindt.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid tot zijn besluit tot weigering van de ontheffing heeft kunnen komen. Het college heeft volgens [appellant] deze weigering tot ontheffing onvoldoende gemotiveerd. Voorts betoogt [appellant] dat sprake is van een bestaand geval.
2.5.1. De beslissing al dan niet ontheffing te verlenen van de bouwverordening behoort tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen. Zoals de Afdeling in onder meer haar uitspraak van 20 mei 2009 in zaak nr.
200806518/1/H1heeft overwogen, kunnen bij deze beslissing alle belangen in de overwegingen worden betrokken die door het verlenen van ontheffing zouden worden gediend of geschaad. Daartoe behoort ook het belang dat ermee gediend is dat geen bouwwerken worden opgericht die niet passen in de door de gemeente wenselijk geachte ruimtelijke inrichting van het betrokken perceel.
2.5.2. In de op 29 augustus 2006 door de gemeenteraad van Deurne vastgestelde "Beleidsnota bedrijventerreinen en uitgiftebeleid" (hierna: de beleidsnota) is onder meer vermeld dat per terrein wordt bepaald (in het bestemmingsplan) of er bedrijfswoningen en/of perifere detailhandel is toegestaan. Hierin wordt het provinciaal beleid gevolgd, maar worden bestaande gevallen wel gerespecteerd. Dit provinciaal beleid is opgenomen in de "Handleiding voor ruimtelijke plannen" van de Provincie Noord-Brabant (hierna: de handleiding). Hierin is vermeld dat uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen moet worden voorkomen. Volgens de handleiding worden onder meer bedrijfswoningen in het algemeen geweerd.
2.5.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat medewerking aan het bouwplan niet past in het door het college gevoerde beleid. Nu dit beleid niet onredelijk is, heeft het college zich onder verwijzing naar zijn beleid op het standpunt kunnen stellen dat het toestaan van een zestal bedrijfswoningen een ongewenste ontwikkeling vormt voor het perceel.
[appellant] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de rechtbank tot de slotsom had moeten komen dat het college van zijn ter zake gevoerde beleid had moeten afwijken. Anders dan [appellant] stelt, is geen sprake van een bestaand geval als bedoeld in de beleidsnota.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011