ECLI:NL:RVS:2011:BQ1896

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009021/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunning en legalisatie van verbouwing in Beuningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 augustus 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Beuningen had op 27 augustus 2003 een dwangsom opgelegd aan [belanghebbende] voor het zonder bouwvergunning verbouwen en uitbreiden van het hoofdgebouw aan de [locatie a] te Beuningen. Na verschillende verlengingen van de begunstigingstermijn, heeft de rechtbank op 6 oktober 2009 het besluit van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Dit leidde tot een nieuw besluit op 20 januari 2010, waarin het college besloot af te zien van handhavend optreden jegens [belanghebbende]. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 20 april 2011 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er ten tijde van het besluit van 20 januari 2010 concreet zicht op legalisatie bestond. Dit was gebaseerd op het (partiële) bestemmingsplan dat op 1 december 2009 door de gemeenteraad van Beuningen was vastgesteld, waarin de bestaande bebouwing werd opgenomen in een bouwblok en de verbouwing en uitbreiding van het hoofdgebouw werd toegestaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201009021/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Beuningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 augustus 2010 in zaak nr. 10/509 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2003 heeft het college naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van [appellant], [belanghebbende] te Beuningen onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen zes maanden na de datum van de brief de overtreding ongedaan te maken, die is ontstaan door het zonder bouwvergunning verbouwen en uitbreiden van het hoofdgebouw aan de [locatie a] te Beuningen.
Na eerder de begunstigingstermijn verlengd te hebben, heeft het college bij besluit van 8 april 2008 deze termijn wederom gewijzigd en verlengd tot en met 30 juni 2008. Bij besluit van 13 juni 2008 heeft het college de begunstigingstermijn wederom gewijzigd en verlengd tot 1 juni 2009.
Bij besluit van 7 november 2008 heeft het college de door [appellant] tegen de besluiten van 8 april 2008 en 13 juni 2008 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2009 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt, met inachtneming van haar uitspraak.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college bij besluit van 20 januari 2010 de bezwaren tegen de besluiten van 8 april 2008 en 13 juni 2008 alsnog gegrond verklaard, het besluit van 27 augustus 2003 alsmede de daarop volgende besluiten, waarbij de begunstigingstermijn is verlengd, ingetrokken en besloten alsnog af te zien van handhavend optreden jegens [belanghebbende].
Bij uitspraak van 3 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Elschot, werkzaam bij de gemeente, en mr. C.D.A. Bos, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] gehoord. [appellant] is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat [belanghebbende] zonder een daartoe vereiste bouwvergunning het hoofdgebouw aan de [locatie a] te Beuningen heeft verbouwd en uitgebreid en dat hij daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 40 van de Woningwet. Het college kon derhalve terzake handhavend optreden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten tijde van het besluit van 20 januari 2010 concreet zicht op legalisatie bestond, zodat het op grond van deze omstandigheid kon weigeren van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik te maken.
2.3.1. Voorafgaand aan het besluit van 20 januari 2010 heeft de gemeenteraad van Beuningen op 1 december 2009 het (partiële) bestemmingsplan "[locaties b en a]" vastgesteld. Dit plan heeft betrekking op de verplaatsing van het bedrijf van [belanghebbende]. In het plan krijgen de woningen [locaties b en a] een woonbestemming, wordt de bestaande bebouwing opgenomen in een bouwblok, zal de bedrijfsbestemming van perceelsnummer 33 worden omgezet in wonen, zal ter plaatse van de loods achter de woning met nummer 33 het oprichten van een vrijstaande woning mogelijk worden gemaakt en wordt er een (ontheffings)regeling opgenomen om medewerking te kunnen verlenen aan het concept "aan huis gebonden beroep/bedrijf" conform het beleid zoals dat in de kernplannen geldend is. Omdat het bestemmingsplan derhalve onder meer voorziet in opname van de bestaande bebouwing in een bouwblok, staat dit plan de in geding zijnde verbouwing en uitbreiding van het hoofdgebouw op perceel [locatie a] toe.
2.4. Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
202.