201009378/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2010 in zaak nr. 09/2267 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid, thans stadsdeel Zuid.
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [appellante] om handhavend optreden tegen het gebruik van de tuin aan de achterzijde van het pand op het perceel [locatie] (hierna: de achtertuin) ten behoeve van het in dat pand gevestigde [kinderdagverblijf] afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het dagelijks bestuur, voor zover van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2010, verzonden op 16 september 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2010, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.B. Koetser, advocaat te Amstelveen, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G. van der Kuil, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De achtertuin wordt gebruikt ten behoeve van het in het pand gevestigde kinderdagverblijf. In geschil is of dit gebruik van de achtertuin in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vondelpark-Concertgebouwbuurt".
2.2. Ingevolge dat bestemmingsplan rust op de achtertuin de bestemming "Tuinen II".
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden op de kaart als zodanig aangewezen met "Tuinen II" bestemd voor tuinen en de daarbij behorende voetpaden.
Ingevolge artikel 12, derde lid, van de planvoorschriften mogen de in dit artikel genoemde gronden en opstallen, behoudens het bepaalde in lid 7, onder a en h, uitsluitend worden gebuikt overeenkomstig de in lid 1 genoemde bestemming.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van de achtertuin als buitenspeelplaats door de kinderen die worden opgevangen in het in het gebouw gevestigde kinderdagverblijf in strijd met het bestemmingsplan is en het dagelijks bestuur derhalve gehouden was handhavend op te treden.
2.3.1. Bij besluit van 20 april 2001 heeft het dagelijks bestuur aan [kinderdagverblijf] bouwvergunning verleend voor het veranderen van het pand met bestemming kantoor naar het gebruik van een kinderdagverblijf. Dit besluit is onherroepelijk, zodat het pand ten behoeve van een kinderdagverblijf gebruikt mag worden ongeacht de vraag welke bestemming, gelet op het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 19 maart 1985 tot goedkeuring van het bestemmingsplan, op het pand rust.
Het gebruik van de achtertuin door de in het kinderdagverblijf opgevangen kinderen is inherent aan en staat ten dienste van het toegestane gebruik van het pand als kinderdagverblijf. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat, ongeacht de bestemming, van de toegelaten functie van het pand moet worden uitgegaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011