201009392/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De Remonstrants Gereformeerde Gemeente, gevestigd te Schoonhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 augustus 2010 in de zaken nrs. 09/230, 09/254 en 09/1093 in het geding tussen:
de Remonstrants Gereformeerde Gemeente
het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven.
Bij besluit van 25 november 2008 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Villa Vera B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de oprichting van een appartementencomplex met twaalf appartementen op het perceel Koestraat 121 te Schoonhoven.
Bij uitspraak van 18 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de Remonstrants Gereformeerde Gemeente daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Remonstrants Gereformeerde Gemeente bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Remonstrants Gereformeerde Gemeente heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar de Remonstrants Gereformeerde Gemeente, vertegenwoordigd door mr. M. Paalberg en mr. M. Paalberg-Tops, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.S.M. van Kats, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Villa Vera, vertegenwoordigd door J.M. Verstoep, gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een appartementencomplex bestaande uit twaalf appartementen en de aanleg van een binnentuin met bergingen. Voorts worden drie parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en dertien in de openbare ruimte. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Binnenstad". Om realisering ervan toch mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.2. De Remonstrants Gereformeerde Gemeente betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Hiertoe voert zij aan dat vijf van de dertien in de openbare ruimte ten behoeve van het appartementencomplex aan te leggen parkeerplaatsen niet gerealiseerd kunnen en mogen worden.
2.2.1. Om in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het bouwplan te kunnen voorzien, zullen vijf parkeerplaatsen in de Poort worden gerealiseerd. Dit is een pad dat in eigendom is van de gemeente en is gelegen langs de noordoostelijke gevel van het kerkgebouw van de Remonstrants Gereformeerde Gemeente.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat die parkeerplaatsen in redelijkheid niet kunnen en mogen worden aangelegd en aldus het college niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen. De stelling van de Remonstrants Gereformeerde Gemeente dat het kerkgebouw een gemeentelijk monument is en, naar zij stelt, het parkeren van auto's langs de noordoostelijke gevel van dat gebouw het monument aantast en in strijd met de redelijke eisen van welstand moet worden geacht, heeft de rechtbank terecht niet tot een ander oordeel geleid. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat de langs het kerkgebouw te parkeren auto's het monument zullen aantasten, biedt geen grond voor het oordeel dat de parkeerplaatsen niet gerealiseerd kunnen en mogen worden. Voorts heeft de welstandscommissie op 27 mei 2008 een positief welstandsadvies gegeven en heeft het college met juistheid gesteld dat er geen voorschriften zijn die het aanleggen van parkeerplaatsen naast of in de nabijheid van rijks- of gemeentelijke monumenten verbieden.
Wat de door de Remonstrants Gereformeerde Gemeente gevreesde geluidsoverlast tijdens kerkelijke plechtigheden van parkerende auto's, portieren die dichtslaan en stemgeluid van de automobilisten en passagiers betreft, wordt overwogen dat mogelijk enige geluidsoverlast te verwachten is, maar dat dit niet zodanig zal zijn dat de vijf parkeerplaatsen niet aangelegd en gebruikt kunnen en mogen worden en het college niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen. Hierbij is van belang dat, zoals het college onweersproken heeft toegelicht, in de bestaande situatie in de Poort reeds geparkeerd kan worden en er sprake is van een beperkte toename van het aantal parkeerplaatsen. Dat de auto's, gelet op de situering van de parkeerplaatsen, achterwaarts zullen moeten inparkeren, biedt geen grond voor een ander oordeel.
Ten slotte biedt de omstandigheid dat, naar de Remonstrants Gereformeerde Gemeente stelt, de lak van de langs de noordoostelijke gevel van de kerk geparkeerde auto's aangetast zal worden door de warmte die vrijkomt uit de uitlaatroosters van de gevelkachels van het kerkgebouw, geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen. Mogelijke schade aan de te parkeren auto's betreft een kwestie van civielrechtelijke aard.
2.3. Ten aanzien van het door de Remonstrants Gereformeerde Gemeente ingenomen standpunt dat uit een koopakte uit 1881 blijkt dat niet in de Poort geparkeerd mag worden, geldt dat dit pas in hoger beroep naar voren is gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en de Remonstrants Gereformeerde Gemeente dat uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011