ECLI:NL:RVS:2011:BQ1886

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008735/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C.W. Mouton
  • J.A. Hagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen activiteiten van galerie De Bakkerij in Bergen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen op 31 maart 2009 geweigerd handhavend op te treden tegen diverse activiteiten van galerie De Bakkerij, gelegen aan de Kerkstraat 1a te Bergen. Dit besluit werd door een aantal betrokkenen, aangeduid als [wederpartij], aangevochten. Het college verklaarde op 5 januari 2010 het bezwaar van [wederpartij] ongegrond, maar de rechtbank Roermond oordeelde op 27 juli 2010 dat het college ten onrechte had gehandeld en vernietigde het besluit. Het college ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 10 maart 2011 ter zitting behandelde.

De Raad van State oordeelde dat het college ten onrechte had aangenomen dat de activiteiten van De Bakkerij, zoals de 'Happen en Trappen' fietstocht en de 'Literaire Brunch', niet in strijd waren met het bestemmingsplan. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de activiteiten van De Bakkerij, die horeca-achtige elementen bevatten, niet onder de verleende vrijstellingen vielen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de vrijstelling voor de galerie niet op woensdag van toepassing was, omdat deze dag niet in de vrijstellingsvoorwaarden was opgenomen.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [wederpartij]. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met bestemmingsplannen en de voorwaarden die aan vrijstellingen zijn verbonden.

Uitspraak

201008735/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (L),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 juli 2010 in zaak nr. 10/215 in het geding tussen:
[wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] (hierna: tezamen in enkelvoud [wederpartij]) wonend te Bergen
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen diverse activiteiten van galerie De Bakkerij op het perceel Kerkstraat 1a te Bergen.
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 januari 2010 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 september 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Bakkerij heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.N.J. Kerkhoff, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, zijn verschenen. Tevens is gehoord De Bakkerij, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Kom Bergen 1984" rust op het perceel, voor zover thans van belang, de bestemming "Woningen, winkels toegestaan met bijbehorende erven".
Ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
1. woondoeleinden;
2. detailhandel van overwegend plaatselijk verzorgende aard;
3. handels- en/of bedrijfsdoeleinden ten dienste van detailhandelsdoeleinden van overwegend plaatselijk verzorgende aard, voor zover voorkomende in de categorie 1 of 2 van de bijlage I, met uitzondering van horeca-, transport- en/of garagebedrijven.
Ingevolge artikel 10, onder B, onderdeel I is het verboden de gronden te gebruiken met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge onderdeel II wordt, voor zover thans van belang, onder strijdig gebruik zoals bedoeld onder I tenminste verstaan het gebruik van de grond voor de uitoefening van een horeca-, transport- en/of garagebedrijf.
2.2. Bij besluit van 22 maart 2004 heeft het college aan De Bakkerij met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend om in het pand een kunstgalerie te exploiteren.
Bij besluit van 24 juli 2007 is door het college krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling verleend van het bestemmingsplan voor de verkoop van niet-alcoholhoudende drank, koek en/of vlaai op het perceel, waarbij onder meer in aanmerking is genomen dat de verkoop uitsluitend plaatsvindt tijdens de openingstijden van de galerie waarvoor toestemming is verleend, de verkoop plaatsvindt in dezelfde ruimtes als waarin geëxposeerd wordt, de verkoop is gericht op de recreant die een bezoek brengt aan de galerie, de verkoopactiviteiten het karakter hebben van een aan de hoofdactiviteit (bemiddeling bij de verkoop van kunst) gelieerde nevenactiviteit, consumpties die verstrekt zullen worden nauwelijks een verkeersaantrekkende werking hebben en het initiatief een positief effect heeft op de toeristisch recreatieve infrastructuur van Bergen.
2.3. Het college betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door De Bakkerij georganiseerde initiatieven in strijd zijn met het bestemmingsplan en de verleende vrijstellingen.
Het voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij de beoordeling van de vraag of het gebruik van een perceel ten behoeve van 'Happen en Trappen' strijdig is met de verleende vrijstelling dient te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik heeft. Volgens het college is in dit geval geen sprake van een zodanige ruimtelijke uitstraling dat het gebruik moet worden aangemerkt als strijdig met de verleende vrijstellingen. De omstandigheden dat aan de deelnemers een niet-alcoholhoudende drank met een koek of vlaai wordt geserveerd en de galerie open is op woensdag zijn niet in strijd met de verleende vrijstellingen, aldus het college.
Het college voert voorts aan dat de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of het gebruik van het perceel ten behoeve van de 'Literaire Brunch' en 'Culinair on Tour' in strijd is met het bestemmingsplan, heeft miskend dat geen sprake is van horeca-activiteiten die door het bestemmingsplan worden verboden. Volgens het college richten de verboden in het bestemmingsplan zich alleen tot de gebruiker en niet tot degene die het pand in gebruik geeft dan wel laat gebruiken ten behoeve van een doel dat strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming. Nu De Bakkerij zelf geen horeca-activiteiten verricht, is in zoverre geen sprake van met het bestemmingsplan strijdig gebruik, aldus het college.
2.3.1. Het initiatief 'Happen en Trappen' is een mede door De Bakkerij georganiseerde fietstocht, waarbij deelnemers een aantal (horeca) gelegenheden bezoeken, waar hen iets te eten en/of te drinken wordt aangeboden. Aan het begin, dan wel tijdens die fietstocht, bezoeken de deelnemers de galerie, waar hen een niet-alcoholhoudende drank met een koek of vlaai wordt aangeboden en zijn zij in de gelegenheid de kunstwerken in de galerie te bekijken, daarover informatie te krijgen en eventueel tot koop over te gaan. Met deelname aan 'Happen en Trappen' beoogt De Bakkerij ook met name publiek te trekken voor de galerie en aldus de verkoop te verhogen. Niet kan dan ook worden gesteld dat de activiteit niet nauw samenhangt met de hoofdactiviteit, te weten de bemiddeling bij de verkoop van kunst. Nu voorts de ruimtelijke uitstraling van 'Happen en Trappen' niet zodanig is dat het niet langer als ondergeschikt aan de hoofdactiviteit kan worden aangemerkt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat geen sprake is van een ondergeschikte nevenactiviteit. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het serveren van een niet-alcoholhoudende drank met een koek of vlaai tijdens 'Happen en Trappen' aan de deelnemers van dat initiatief in strijd is met de bij besluit van 24 juli 2007 verleende vrijstelling. In zoverre slaagt het betoog van het college dan ook.
Het college kan evenwel niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de vrijstelling geen voorwaarden zijn verbonden voor zover het de openingstijden op woensdag betreft. Bij besluit van 22 maart 2004 is vrijstelling verleend voor een galerie op het perceel waarbij in aanmerking is genomen dat, voor zover thans van belang, de openingstijden op maandag, dinsdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag zijn van 10.00 tot 19.00 uur. Nu de woensdag niet is vermeld, ziet, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, de vrijstelling niet op die dag en mag De Bakkerij op die dag derhalve niet geopend zijn.
Het college kan voorts niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank met betrekking tot de 'Literaire Brunch' en 'Culinair on Tour', waarbij de deelnemers daaraan in De Bakkerij een door een cateraar bereid gerecht krijgen geserveerd, heeft miskend dat geen sprake is van horeca-activiteiten die door het bestemmingsplan worden verboden. Hoewel artikel 10, onder B, onderdeel II, van de planvoorschriften, zoals het college betoogt, zich niet tevens richt tot degene die het pand laat gebruiken op een wijze die in strijd is met de daaraan gegeven bestemming, kan niet met succes worden staande gehouden dat in dit geval sprake is van 'laten gebruiken' als door hem bedoeld. De beide evenementen, waarbij een cateraar wordt ingehuurd voor het bereiden en serveren van gerechten, worden immers mede door De Bakkerij zelf georganiseerd. Voorts is van belang dat het daarbij gaat om horeca-activiteiten die buiten de verleende vrijstelling vallen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen, tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Bergen een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
473.