ECLI:NL:RVS:2011:BQ1880

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101216/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • P.F.W. Tuit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestemmingsplan Buitengebied 2009 door de Raad van State

Op 15 april 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening tegen het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst, dat op 25 november 2010 het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" heeft vastgesteld. Verzoekers, wonend in de gemeente Bronckhorst, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 4 april 2011 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoekers als de raad van de gemeente Bronckhorst aanwezig waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De raad betwistte de belanghebbendheid van de verzoekers, maar de voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun belanghebbendheid. De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan de bestemmingen van de percelen in het plangebied wijzigt van agrarisch naar respectievelijk woon-, recreatieve en niet-agrarische bedrijfsbestemming.

Verzoekers betoogden dat de functiewijzigingen in strijd zijn met het functieveranderingsbeleid van de regio Achterhoek, omdat dit beleid alleen locatiegebonden verevening toestaat. De raad stelde echter dat er sprake is van kwaliteitswinst door de sloop van agrarische bebouwing. De voorzitter concludeerde dat de raad onvoldoende had gemotiveerd waarom de kwaliteitswinst voor de percelen was aangetoond en dat het besluit onvoldoende was onderbouwd. Daarom heeft de voorzitter het besluit van de raad geschorst en de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers, alsook tot terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

201101216/2/R2.
Datum uitspraak: 15 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats], gemeente Bronckhorst,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2010, kenmerk Z00503/RD10-00312, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009; [locatie sub 1]/[locatie sub 2]/[locatie sub 3]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2011, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2011, waar [verzoekers], in de persoon van [verzoeker] en bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Knoef-Vruggink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij sub 1] en [partij sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. D. Teeuwsen, [partijen], in de persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. D. Pool.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De raad betwist de belanghebbendheid van [verzoekers].
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Nu de erven van [eigenaar] eigenaar zijn van aan het plangebied grenzende percelen ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding om te twijfelen aan hun belanghebbendheid en daarmee aan de ontvankelijkheid van hun beroep. Nu de erven van [eigenaar] een van de mede-indieners van het beroep en het verzoek zijn gaat de voorzitter thans voorbij aan de vraag of het beroep voor zover dit namens [partij] is ingediend ontvankelijk is.
2.3. Het plan heeft betrekking op de percelen [locatie sub 2], [locatie sub 1] en [locatie sub 3]. In het vorige bestemmingsplan was aan deze percelen een agrarische bestemming toegekend. In het onderhavige plan hebben deze percelen respectievelijk een woonbestemming, een recreatieve bestemming en een niet-agrarische bedrijfsbestemming.
2.4. [verzoekers] betogen onder andere dat de beoogde functiewijzigingen, vereveningsmogelijkheden en de koppeling van de drie initiatieven in strijd zijn met het functieveranderingsbeleid van de regio Achterhoek aangezien dit beleid uitsluitend ziet op locatiegebonden verevening. Zij voeren aan dat het verbeteren van de kwaliteit niet wegneemt dat hiervoor een rechtsgrond ontbreekt. Voorts betogen zij dat, anders dan de raad stelt, alleen op het perceel [locatie sub 2] sprake is van kwaliteitswinst. Bovendien is de beoordeling van de kwaliteit niet gebaseerd op enig beleids- of toetsingscriterium, aldus [verzoekers].
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met het functieveranderingsbeleid aangezien per saldo sprake is van kwaliteitswinst. De raad wijst in dit kader op de sloop van 6100 m2 aan agrarische bebouwing op het perceel [locatie sub 2] en het vervallen van de agrarische bestemming voor alle percelen.
2.4.2. In de structuurvisie Gelderland 2005 is het zogenaamde functieveranderingsbeleid verwoord. Dit beleid bevat de voorwaarden waaronder medewerking kan worden verleend aan een wijziging van de bestemming van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. De structuurvisie biedt regio's de ruimte om eigen regelingen te maken voor functiewijzigingen van vrijkomende bebouwing. Als een regionale beleidsinvulling is vastgesteld komt het daarin verwoorde beleid in de plaats van het generieke beleid zoals verwoord in de structuurvisie.
In dit geval geldt het stuk "Functies zoeken plaatsen zoeken functie' van 19 mei 2006 van de Regio Achterhoek, waarvan de gemeente Bronckhorst deel uitmaakt, als regionale beleidsinvulling. Uitgangspunt van dit beleid is dat functieverandering mogelijk is indien ten minste een reductie van 50% van het bebouwde oppervlakte plaatsvindt. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken, mits minder sloop door een andere kwaliteitsbijdrage wordt gecompenseerd. Niet in geschil is dat dit beleid ziet op locatiegebonden verevening.
De voorzitter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad het provinciale functieveranderingsbeleid onderschrijft en als gemeentelijk beleid heeft toegepast bij de vaststelling van het plan.
2.4.3. Op het perceel [locatie sub 2] zal blijkens de plantoelichting 6100 m2 aan bebouwing worden gesloopt. Tevens maakt het plan de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk en wordt de bestemming van twee bedrijfswoningen gewijzigd in een woonbestemming. Blijkens de plantoelichting hoeft op de percelen [locatie sub 1] en [locatie sub 3] geen bebouwing te worden gesloopt om de functiewijzigingen toe te kunnen staan, aangezien alle sloop plaatsvindt op het perceel [locatie sub 2].
Noch uit de stukken noch ter zitting is gebleken in hoeverre voor de drie percelen wordt afgeweken van het beleidsuitgangspunt dat ten minste 50% van de bebouwing dient te worden gesloopt. Hierdoor is vooralsnog onduidelijk in welke mate door middel van een andere kwaliteitsbijdrage gecompenseerd had moeten worden. Voorts is onvoldoende gemotiveerd waarin de door de raad gestelde kwaliteitswinst voor de percelen [locatie sub 1] en [locatie sub 3] is gelegen. De enkele stelling van de raad dat de kwaliteit ter plaatse verbetert door het vervallen van de mogelijkheid om een agrarisch bedrijf te exploiteren, acht de voorzitter hiertoe onvoldoende. Hieruit volgt dat het bestreden besluit naar het voorlopige oordeel van de voorzitter onvoldoende is gemotiveerd, zodat aanleiding bestaat het bestreden besluit te schorsen. Gelet hierop behoeven de overige gronden geen bespreking.
2.5. De raad dient op de na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 25 november 2010, kenmerk Z00503/RD10-00312;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Bronckhorst tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 915,71 (zegge: negenhonderdvijftien euro en eenenzeventig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat de raad van de gemeente Bronckhorst aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2011
425-674.