ECLI:NL:RVS:2011:BQ1855

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008777/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontheffing en lichte bouwvergunning voor tuinschuur in Zoetermeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 28 juli 2010 het beroep tegen de ontheffing en lichte bouwvergunning voor het oprichten van een tuinschuur op het perceel [locatie] te Zoetermeer ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer had op 31 mei 2010 ontheffing verleend voor het bouwen van de tuinschuur, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college terecht had gehandeld, maar [appellant] was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 18 maart 2011 werd de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan was uitgegaan van een onjuist peil, omdat er hoogteverschillen op het terrein aanwezig waren. Het college had echter de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de tuinschuur als bepalend geacht en had dit vastgesteld aan de hand van een rapport waarin de hoogteverschillen waren vastgelegd. [appellant] kon niet aantonen dat de gegevens in dit rapport onjuist waren.

Daarnaast betoogde [appellant] dat het college niet in redelijkheid ontheffing kon verlenen, omdat de hoogte van de schuur meer dan 3 meter zou bedragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat aan de voorgeschreven minimale afstand tot de achterste perceelsgrens was voldaan en dat de gebruiksmogelijkheden van het aangrenzende perceel niet werden beperkt. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201008777/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juli 2010 in zaak nrs. 10/4539 en 10/4541 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en lichte bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tuinschuur op het perceel [locatie] te Zoetermeer (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 28 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te 's-Gravenhage, het college, vertegenwoordigd door mr. A.O. Berghuis werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een tuinschuur van 6 m bij 4 m en een nokhoogte van 4,5 m, aan de achterkant van het zijerf van het perceel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "1e partiële herziening Zegwaartseweg-Noord 2004" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden II".
Ingevolge artikel 1, onder 20 sub a, van de planvoorschriften dient onder peil te worden verstaan voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. In andere gevallen wordt het peil bepaald door de hoogte van het aangrenzende maaiveld. Ingevolge dit artikel onder 20 sub b, wordt het peil voor andere bouwwerken bepaald door het aangrenzende maaiveld.
Ingevolge artikel 6, lid 3.2, onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, dient de afstand van gebouwen tot de grens van het bouwperceel minimaal 3 m te bedragen.
Ingevolge artikel 6, lid 4.2., aanhef en onder b, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 3.2. onder c voor het bouwen binnen een afstand van 2 m van één grens van een bouwperceel.
Ingevolge artikel 6, lid 4.2, onder d, voor zover thans van belang, kan een vrijstelling slechts worden verleend indien, naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen sprake is van een aantasting van de nagestreefde stedenbouwkundige inrichting en er geen sprake is van onevenredige benadeling van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op een aangrenzend bouwperceel, dan wel van andere aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat het bouwplan voorziet in het oprichten van een bijgebouw binnen 3 meter van de zijdelingse perceelgrens van het perceel aan de Zegwaartseweg 47B. Teneinde medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college met toepassing van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met artikel 6, lid 4.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, ontheffing verleend van artikel 6, lid 3.2, onder c, van de planvoorschriften ten aanzien van de ligging van het bouwplan ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens.
2.4. [appellant] heeft de beroepsgrond ten aanzien van het niet voldoen aan de zogeheten 30-gradenregeling ter zitting ingetrokken, zodat die geen bespreking meer behoeft.
2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan is uitgegaan van een onjuist peil. Volgens [appellant] heeft het college geen rekening gehouden met de op het terrein aanwezige hoogteverschillen. Daardoor is de hoogte van het bouwplan ten onrechte bepaald op 4,5 m.
2.5.1. Het betoog faalt. Het college heeft gelet op het bepaalde in artikel 1, onder 20 sub a, van de planvoorschriften terecht de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de tuinschuur bepalend geacht. Het college heeft het peil berekend aan de hand van het rapport "Land Survey Overview" waarin de hoogteverschillen van onder meer het perceel zijn vastgelegd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de daarin vermelde gegevens onjuist zijn.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid ontheffing kon verlenen nu niet is voldaan aan artikel 6, lid 4.2., onder d, van de planvoorschriften. Volgens [appellant] is dit niet het geval omdat de hoogte van de schuur meer dan 3 m bedraagt.
2.6.1. Het betoog faalt. Het college heeft in de reactie op de zienswijze terecht vastgesteld dat aan de in artikel 6, lid 3.2., onder c van de planvoorschriften voorgeschreven minimale afstand tot de achterste perceelsgrens is voldaan. De ontheffing is uitsluitend vereist omdat de schuur is gesitueerd op een afstand van circa 2,5 m van het perceel Zegwaartsweg 47B. Niet betwist is dat de gebruiksmogelijkheden van dat perceel niet worden beperkt. Voorts is van belang dat de schuur op nagenoeg dezelfde plaats en op dezelfde afstand tot het perceel van [appellant] kan worden gebouwd zonder dat ontheffing is vereist.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
17-700.