201006454/1/R3.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Sittard-Geleen bij besluit van 16 december 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Geleen-Zuid".
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de raad en [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2011, waar [appellante sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. R.P.A.M. Friesen, werkzaam bij de gemeente, verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. [appellante sub 1] heeft niet binnen de termijn waarbinnen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren konden worden gebracht een zienswijze bij de raad naar voren gebracht.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Naar eigen zeggen heeft [appellante sub 1] op 7 april 2008 een bezoek gebracht aan het gemeentehuis om zich ambtelijk te laten voorlichten over de mogelijkheden om een woning te bouwen naast haar woning aan de [locatie]. In dit gesprek is haar meegedeeld dat in het ontwerpplan de woonbestemming voor de betreffende gronden werd gehandhaafd, maar dat hieraan geen bouwvlak was toegekend. Tijdens het gesprek is ook de plankaart bij het ontwerpplan bekeken, waarop, evenals op de plankaart bij het vastgestelde plan, aan het plandeel voor dit perceel geen bouwvlak was toegekend. [appellante sub 1] heeft na dit gesprek geen aanleiding gezien om binnen de daarvoor geldende termijn een zienswijze in te dienen, ten einde te bewerkstelligen dat aan dit perceel in het vaststellingsbesluit een bouwvlak zou worden toegekend. Verder heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in de mogelijkheid om op de betreffende gronden een woning te realiseren.
Het beroep van [appellante sub 1] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan is gericht op het behoud en beheer van de bestaande ruimtelijke situatie. Het plan maakt binnen het plangebied slechts op het perceel tussen Endepolsstraat 3 en Endepolsstraat 5 (hierna: het perceel) de bouw van een nieuwe woning mogelijk. Het betreft hier de opvulling van een open ruimte in de bebouwingsstructuur tussen bestaande woningen.
2.4. [appellant sub 2] richt zich tegen de planologische mogelijkheden ter plaatse van het perceel. [appellant sub 2] voert aan dat het college in navolging van de raad de mogelijkheid om ter plaatse een woning te realiseren niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Het is volgens hem niet begrijpelijk waarom de raad op grond van de bouwmogelijkheden in het voorheen geldende plan "Algemene herziening zuidelijk deel A" ter plaatse van het perceel een bouwvlak heeft opgenomen in het voorliggende plan, terwijl de bouwmogelijkheden op zijn perceel zijn verminderd ten opzichte van het voorheen geldende plan. Verder stelt [appellant sub 2] dat de raad geen rekening heeft gehouden met de ruimtelijke gevolgen van een nieuwe woning. Deze woning zal volgens [appellant sub 2] ten koste gaan van een rustige woonomgeving en zijn privacy. Voorts is het voor hem onduidelijk hoe de beoogde woning een geleidelijke overgang zou creëren naar het ruime, groene buitengebied. Door de mogelijkheid om vanaf het bouwvlak een bijgebouw te realiseren tot aan de perceelsgrens kan de open ruimte tussen beide percelen worden opgevuld, wat ten koste gaat van het vrijstaande karakter van zijn woning, aldus [appellant sub 2].
2.4.1. Het college stelt dat de raad in het vaststellingsbesluit alsnog de mogelijkheid heeft opgenomen om op het perceel een woning te bouwen, in overeenstemming met de keuze van de raad om de reële bouwmogelijkheden uit het voorheen geldende plan opnieuw op te nemen in het voorliggende plan. De mogelijkheid voor [appellant sub 2] om onder het voorheen geldende plan twee woningen op zijn perceel te realiseren was volgens het college niet reëel, aangezien hij om twee woningen op zijn perceel te realiseren eerst zijn bestaande woning had dienen te slopen. Uit de in opdracht van het gemeentebestuur uitgevoerde stedenbouwkundige analyse blijkt volgens het college dat met de bouw van de beoogde woning de open plek tussen vrijstaande woningen wordt opgevuld, waarbij genoeg ruimte en groen overblijven.
2.4.2. Het perceel heeft de bestemming "Wonen"; aan het bouwvlak op het perceel is de aanduiding 'nieuwbouw toegestaan' toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder a, van de planvoorschriften mogen hoofdgebouwen binnen de bestemming "Wonen" uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder f, mogen bijgebouwen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder g, mag de goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de hoogte bedragen die is aangegeven op de plankaart.
2.4.3. Het beleid van de raad om de reële bouwmogelijkheden, namelijk de bouwmogelijkheden op plaatsen met fysieke ruimte waarvoor geen sloop vereist is, uit de voorheen geldende bestemmingsplannen op te nemen in het voorliggende bestemmingsplan acht de Afdeling niet onredelijk. Verder is niet in geschil dat het voorheen geldende plan reeds de mogelijkheid bevatte om ter plaatse van het perceel een woning te realiseren, zonder dat hiervoor eerst een bouwwerk diende te worden gesloopt. Voorts heeft [appellant sub 2] niet betwist dat hij de mogelijkheid om onder het voorheen geldende plan meerdere woningen op zijn gronden te realiseren slechts had kunnen benutten, indien hij eerst was overgegaan tot het slopen van zijn bestaande woning op het perceel.
Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college in navolging van de raad de mogelijkheid om een woning te bouwen op het perceel in zoverre ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
2.4.4. Blijkens de plankaart gelden op het perceel een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van 6 m onderscheidenlijk 9 m. Verder ligt het bouwvlak op een afstand van ten minste 10 m van de woning van [appellant sub 2].
Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een ernstige schending van de privacy van [appellant sub 2] dan wel een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat.
2.4.5. Het bouwvlak waarbinnen een woning kan worden gebouwd bevindt zich op zodanige afstand van de perceelsgrens, dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de bouw van een woning op het perceel zal leiden tot een ernstige aantasting van het open karakter van het gebied. Voor zover het plan de mogelijkheid biedt om door middel van bijgebouwen een aanbouw tot aan de perceelsgrens te realiseren, acht de Afdeling dit, gelet op de lagere goot- en bouwhoogte die voor dergelijke bijgebouwen in de planvoorschriften zijn toegestaan dan voor hoofdgebouwen, niet van zodanige betekenis dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het open en groene karakter van het perceel en de directe omgeving.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011