201005494/1/V2.
Datum uitspraak: 7 april 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 11 mei 2010 in zaak nr. 09/33148 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 19 augustus 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 juni 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De vreemdeling klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het rapport van de contra-expertise van 19 november 2008 (hierna: de contra-expertise) onvoldoende aanknopingspunten bevat om de gerezen, en door het rapport van 5 december 2007 van een onder verantwoordelijkheid van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) uitgevoerde taalanalyse (hierna: de taalanalyse) niet weggenomen, twijfel aan de gestelde herkomst van de vreemdeling alsnog weg te nemen. Zij betoogt daartoe dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er geen enkele concrete aanleiding bestond om te twijfelen aan haar herkomst, althans, dat de reden die daarvoor door de staatssecretaris is aangevoerd, namelijk dat zij haar stamlijn niet correct heeft weergegeven, geen stand kan houden, omdat door de staatssecretaris niet is gemotiveerd waarop dit standpunt is gebaseerd, zodat de resultaten van de taalanalyse reeds hierom niet aan de besluitvorming ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Voorts betoogt zij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de taalanalyse niet inzichtelijk is, omdat deze geen contrastieve analyse bevat. Volgens haar had dit voor de staatssecretaris reeds aanleiding dienen te zijn om op grond van de op hem rustende vergewisplicht navraag te doen bij het BLT. De taalanalyse bevat ook verschillende voorbeelden die niet relevant zijn voor de bepaling van de herkomst en bovendien zijn in het rapport alle relevante zuidelijke kenmerken in haar spraak weggelaten, aldus de vreemdeling.
2.1.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1.2. Eerder (in de uitspraak van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1; www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen.
Indien bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan de staatssecretaris, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege de staatssecretaris door het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder medeverantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst van wie de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de staatssecretaris, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van te vergewissen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
Indien de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek, door een deskundige laten beoordelen. Indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise laat verrichten, zal de gerezen twijfel reeds daarom blijven bestaan.
Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de desbetreffende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt – gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 – de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.
2.1.3. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 19 augustus 2009 en het daarin ingelaste voornemen op het standpunt gesteld dat tijdens het eerste gehoor gerede twijfel is ontstaan over de door de vreemdeling gestelde herkomst uit Mogadishu, gelegen in Zuid-Somalië. Zo stelt de vreemdeling te behoren tot de Tumal, een kasteloze beroepsgroep uit het noorden van Somalië, maar geeft zij een uitgebreide stamlijn op die is terug te voeren op de Darod-stam. Daarnaast geeft zij slechts algemene informatie over haar gestelde leefomgeving. Deze informatie is niet onjuist maar vrij algemeen bekend en op eenvoudige wijze te vergaren. Gelet hierop is de vreemdeling in de gelegenheid gesteld haar gestelde herkomst aannemelijk te maken door middel van een taalanalyse, aldus de staatssecretaris.
Hieruit volgt dat bij de staatssecretaris niet alleen, zoals de vreemdeling stelt, op grond van de omstandigheid dat zij haar stamlijn niet correct heeft weergegeven, maar ook vanwege het feit dat zij geen gedetailleerde informatie over haar gestelde leefomgeving kon verschaffen gerechtvaardigde twijfel was gerezen over de door de vreemdeling gestelde herkomst. De in de grief vervatte klacht van de vreemdeling dat de staatssecretaris ten onrechte heeft getwijfeld aan haar herkomst, faalt reeds daarom.
2.1.4. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 19 augustus 2009 en het daarin ingelaste voornemen onder verwijzing naar de taalanalyse en de op 1 december 2008 en 13 mei 2009 door het BLT gegeven reacties op de contra-expertise en de reactie van De Taalstudio van 16 april 2009 voorts op het standpunt gesteld dat hij aan de verklaring van de vreemdeling dat zij uit Mogadishu, Zuid-Somalië, afkomstig is geen geloof hecht en dat, nu zij haar identiteit en herkomst derhalve niet aannemelijk heeft gemaakt, ook haar asielrelaas ongeloofwaardig is. Volgens de taalanalyse is de vreemdeling eenduidig niet te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Redengevend daarvoor is dat de vreemdeling weliswaar Somalisch spreekt, maar niet zoals dat gangbaar is in Zuid-Somalië.
Zij spreekt Somalisch zoals dat wordt gesproken in Noord-Somalië. Verder vermeldt de taalanalyse dat zij moeite doet om de Zuid-Somalische tongval te imiteren, maar dat zij er niet in slaagt haar Noord-Somalische tongval te verbergen.
In de contra expertise is voor zover thans van belang geconcludeerd dat het waarschijnlijk is dat de vreemdeling in Zuid-Somalië is gesocialiseerd, omdat haar uitspraak en woordkeuze van de woorden die relevant zijn voor dialectonderzoek vrijwel allemaal Zuid-Somalisch zijn.
Het BLT heeft bij brief van 1 december 2008 op de contra expertise gereageerd en zich voor zover thans van belang op het standpunt gesteld dat de Zuid-Somalische kenmerken die in de spraak van de vreemdeling te vinden zijn, niet authentiek en niet overtuigend zijn om de vreemdeling aan te merken als een spreker van het Zuid-Somalisch. De Noord-Somalische elementen in de spraak van de vreemdeling zijn daarnaast veel talrijker aanwezig dan de deskundige doet voorkomen. Pogingen van vreemdelingen om tijdens het taalanalysegesprek enige Zuid-Somalische kenmerken te mengen in hun spraak zijn tegenwoordig eerder regel dan uitzondering. Kennis van enige Zuid-Somalische woorden en enige kennis van de
Zuid-Somalische uitspraak is makkelijk te vergaren zonder woonachtig te zijn geweest in Zuid-Somalië, aldus het BLT.
De Taalstudio heeft bij brief van 16 april 2009 vervolgens een tegenreactie gegeven, waarbij onder meer naar voren wordt gebracht dat in de contra-expertise een overvloed aan voorbeelden wordt gepresenteerd van zuidelijke kenmerken in de spraak van de vreemdeling, zowel op het gebied van uitspraak en lexicon als morfologie en syntaxis. Deze Zuid-Somalische kenmerken worden door het BLT niet betwist. De enkele algemene opmerking dat pogingen van vreemdelingen om tijdens het taalanalysegesprek enige Zuid-Somalische kenmerken te mengen in hun spraak tegenwoordig eerder regel dan uitzondering zijn, is onvoldoende om de relevantie van de vele zuidelijke kenmerken te weerleggen, aldus De Taalstudio.
Daarop heeft het BLT op 13 mei 2009 opnieuw gereageerd en het eerder ingenomen standpunt nogmaals uiteengezet en toegelicht.
2.1.5. Wat betreft de spraak van de vreemdeling vermeldt de taalanalyse niet waarom de vreemdeling door haar spraak eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Volstaan is met een algemene beschrijving van de spraak van de vreemdeling en enkele voorbeelden van haar uitspraak, woordkeuze en grammatica, zonder deze beschrijving en voorbeelden toe te lichten of te vergelijken met hetgeen ter zake in Zuid-Somalië gebruikelijk is. Voorts wordt niet aangegeven waarom de tongval in het Somalisch de vreemdeling eenduidig buiten Zuid-Somalië plaatst. De taalanalyse is in zoverre niet inzichtelijk. In de reacties van 1 december 2008 en 13 mei 2009 heeft het BLT volstaan met een verwijzing naar de taalanalyse en enkele algemene opmerkingen over pogingen van vreemdelingen om tijdens het taalanalysegesprek Zuid-Somalische kenmerken te mengen in hun spraak en heeft het de in de taalanalyse ingenomen conclusies ter zake van de spraak van de vreemdeling niet alsnog nader gemotiveerd.
2.1.6. De rechtbank heeft, door te overwegen als zij heeft gedaan, niet onderkend dat alvorens kon worden overgegaan tot beantwoording van de vraag of de contra-expertise aanleiding geeft om aan de inhoud van de taalanalyse te twijfelen, zij eerst diende te beoordelen of in hetgeen door de vreemdeling is aangevoerd aanleiding kan worden gevonden voor het oordeel dat de taalanalyse naar inhoud niet inzichtelijk en concludent is.
Uit hetgeen hiervoor onder 2.1.5. is overwogen volgt dat de staatssecretaris er ten onrechte vanuit is gegaan dat de taalanalyse, ook indien daarbij de reacties van het BLT van 1 december 2008 en 13 mei 2009 worden betrokken, naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De vreemdeling klaagt derhalve terecht dat de staatssecretaris door de taalanalyse aan het besluit van 19 augustus 2009 ten grondslag te leggen niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Bovendien heeft de staatssecretaris dat besluit aldus ondeugdelijk gemotiveerd. De grief slaagt in zoverre.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 augustus 2009 van de staatssecretaris van Justitie alsnog gegrond verklaren en dit besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen.
2.3. De Afdeling ziet aanleiding te bezien of uit een oogpunt van finale geschilbeslechting reden bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Zij overweegt hiertoe als volgt.
2.3.1. Reeds omdat de conclusie van de opsteller van de contra-expertise niet luidt dat de vreemdeling, zoals zij heeft gesteld, uit Zuid-Somalië afkomstig is, heeft zij niet voldaan aan de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op haar rustende last om haar herkomst aannemelijk te maken en heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat zij derhalve niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
2.4. Gezien het vorenstaande, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.5. De staatssecretaris, thans de minister voor Immigratie en Asiel, dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 11 mei 2010 in zaak nr. 09/33148;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 19 augustus 2009, kenmerk 0607.10.0677;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1081,00 (zegge: duizendeenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.A.A. Mondt Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Dekker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2011
563.
Verzonden: 7 april 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,