ECLI:NL:RVS:2011:BQ1075

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009715/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergunning voor stalen trapconstructie aan monumentale vestingwal in Willemstad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vereniging Heemkundekring De Willemstad tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van de vereniging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk niet-ontvankelijk had verklaard. Het college had op 1 februari 2010 vergunning verleend voor het plaatsen van een stalen trapconstructie aan de vestingwal de Westbeer in Willemstad, krachtens de Monumentenwet 1988. De vereniging stelt dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat zij zich inzet voor het behoud van onroerend goed in de regio en dat de vergunningverlening de historiciteit en authenticiteit van de vesting aantast.

De Raad van State oordeelt dat de vereniging wel degelijk belanghebbende is, gezien haar statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden. De rechtbank had ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van het college ongegrond. De Raad overweegt dat de vergunning voor de trap is verleend op basis van adviezen van de monumentencommissie, die de monumentale waarden niet in gevaar zouden brengen. De vereniging heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de adviezen gebrekkig zijn of dat de trap een gevaar vormt voor de jeugd. De Raad concludeert dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen, waarbij het belang van de trap zwaarder weegt dan de belangen van het monument.

De Raad veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van de vereniging en tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 april 2011.

Uitspraak

201009715/1/H2.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Heemkundekring De Willemstad, gevestigd te Willemstad, gemeente Moerdijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 september 2010 in zaak nr. 10/1052 in het geding tussen:
de vereniging
en
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2010 heeft het college aan Ballast Nedam Infra Zuid Oost B.V. krachtens de Monumentenwet 1988 vergunning verleend voor het plaatsen van een stalen trapconstructie (hierna: trap) aan de vestingwal de Westbeer in Willemstad.
Bij uitspraak van 8 september 2010, verzonden op 13 september 2010, heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2011, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. J.J. Franken, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.J.P. Scheek, in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 is het verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.
Ingevolge het tweede lid is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
2.2. De vereniging betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij krachtens haar statutaire doelstelling alsmede blijkens haar feitelijke werkzaamheden de zorg draagt voor het onroerend goed in Willemstad. Verder voert zij aan dat zij in een eerdere procedure bij de Afdeling, in zaak nr. E01.98.0602, als belanghebbende partij is erkend en dat ook andere heemkundekringen met vergelijkbare statuten als zodanig worden aangemerkt.
2.2.1. Blijkens artikel 3, eerste lid, van haar statuten stelt de vereniging zich ten doel:
"het bevorderen in brede kring van de belangstelling voor en de kennis van de eigen streek, volk en gebruiken daarvan en heemkundig waardevolle overblijfselen uit vroeger tijden, alsmede al hetgeen het vorenstaand doel kan bevorderen in de ruimste zin van het woord".
Blijkens het tweede lid tracht de vereniging dit doel te bereiken door:
"- het onderzoeken, bestuderen en doen veilig stellen van heemkundig belangrijke terreinen, onroerende en roerende goederen, zaken, voorwerpen en oudheidkundige gegevens in en van het werkgebied en zijn omgeving;
- het organiseren van excursies, cursussen, lezingen en tentoonstellingen, hetzij zelfstandig, hetzij in samenwerking met andere groeperingen of instanties;
- het deelnemen aan activiteiten van andere verenigingen, welke met het vorenstaand doel verband houden of daartoe van belang zijn;
- alle andere wettige middelen die tot dit doel bevorderlijk (kunnen) zijn, alles in de ruimste zin van het woord".
2.2.2. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is bij het verlenen van een monumentenvergunning voor het plaatsen van de trap aan de monumentale vestingwal een belang betrokken dat de vereniging blijkens haar statuten behartigt, nu in die statuten is bepaald dat de vereniging haar doel tracht te bereiken door, onder meer, het doen veilig stellen van heemkundig belangrijke terreinen en onroerende goederen. Ook de feitelijke werkzaamheden van de vereniging zijn hierop gericht. Ter zitting bij de rechtbank heeft zij daarover, onbetwist, vermeld dat zij zorgt voor overdracht van kennis over de historie van gebouwen, stadsgezichten en monumenten en dat zij tracht onbeschermde monumenten op de monumentlijst geplaatst te krijgen. Uit de door de vereniging in hoger beroep overgelegde stukken, daterend uit de jaren 1997 tot en met 2009, blijkt dat zij, onder meer, overleg voert met bestuursorganen en organisaties over onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan de stadswallen van Willemstad, over renovatie van daarop aanwezige kunstwerken en over herplant van op de bastions gekapte bomen. Dat uit deze stukken, zoals het college stelt, niet blijkt dat het college de vereniging regelmatig als belanghebbende heeft erkend dan wel als adviseur heeft ingeschakeld, doet daar niet aan af. Gelet op het doel van de stichting zoals beschreven in de statuten, bezien in samenhang met de hiervoor beschreven feitelijke werkzaamheden, is de Afdeling van oordeel dat het belang van de vereniging rechtstreeks bij het besluit is betrokken. De rechtbank heeft het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State (hierna: Wet RvS) dient de zaak in beginsel naar de rechtbank te worden teruggewezen. De Afdeling ziet evenwel, in aanmerking genomen het daartoe strekkende verzoek van de vereniging in haar hogerberoepschrift, aanleiding om met toepassing van artikel 56 van die wet de zaak zonder terugwijzing af te doen, omdat deze naar haar oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft. De Afdeling zal de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden beoordelen.
2.4. De vereniging betoogt dat het college de vergunning voor de trap ten onrechte heeft verleend. Zij voert aan dat met de plaatsing van de trap de historiciteit, de authenticiteit en de uitstraling van onneembare en nooit ingenomen vesting worden aangetast en dat het beoogde doel, te weten het ter wille zijn van minder valide mensen, niet wordt gediend. Tevens vormt de trap een gevaarlijke uitdaging voor de jeugd. Deze belangen staan er volgens de vereniging aan in de weg dat het college een monumentenvergunning verleent voor het plaatsen van een trap aan de Westbeer. Verder voert de vereniging aan dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu daarin enkel wordt gesteld dat de monumentencommissie een positief advies heeft uitgebracht en dat voldoende rekening wordt gehouden met monumentale waarden. De vereniging merkt daarbij op dat de monumentencommissie een opgewaardeerde welstandscommissie is en dat er geen leden van de heemkundekring deel van uitmaken, zoals elders in Brabant wel gebruikelijk is.
2.4.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Monumentenwet 1988 blijkt dat bij het verlenen van een vergunning op grond van artikel 11 in het concrete geval de belangen van de aanvrager dienen te worden afgewogen tegen de belangen van het beschermde monument (Kamerstukken II 1986/87, 19 881, nr. 3, p. 20). Dat de trap een gevaarlijke uitdaging zou vormen voor de jeugd is dan ook geen belang waaraan in dit verband gewicht kan worden toegekend.
Aan het besluit van 1 februari 2010 heeft het college de adviezen van de monumentencommissie van 7 september 2009 en 7 december 2009 ten grondslag gelegd. In het eerste advies heeft de monumentencommissie aangegeven dat zij instemt met het voorgelegde plan. In het nadere advies heeft zij uiteengezet, zakelijk weergegeven, dat het ingediende bouwplan de monumentale waarden van de Westbeer en de vestingwallen niet aantast, omdat voor het plaatsen van de trap geen bouwkundige ingrepen nodig zijn welke schade toebrengen aan de Westbeer en de trap, indien noodzakelijk, weer kan worden verwijderd. Niet is gebleken dat de adviezen zodanige gebreken vertonen of onzorgvuldig tot stand zijn gekomen dat hieraan geen gewicht kan worden toegekend. De vereniging heeft ter bestrijding van de adviezen geen deskundigenrapport overgelegd. De door haar ter zitting ingenomen stelling dat het monument zal worden beschadigd en dat de trap niet verwijderbaar is, omdat een zogenoemde stelconplaat en betonnen kesp worden geplaatst, is door de vereniging niet aannemelijk gemaakt. Ook haar stellingen dat de monumentencommissie een opgewaardeerde welstandscommissie is en dat leden van de heemkundekring hiervan geen deel uitmaken, zijn onvoldoende om de adviezen met succes te kunnen bestrijden, nu enkele leden van de monumentencommissie deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg en deze commissie aldus voldoet aan de daaraan in artikel 15 van de Monumentenwet 1988 gestelde eisen. Het college kon in zijn besluit dan ook verwijzen naar de adviezen van de monumentencommissie. Van een motiveringsgebrek is geen sprake.
In het besluit heeft het college aangegeven dat de realisering van de trap, als schakel tussen het reeds aangelegde wandelgebied, de jachthaven en het centrum, van groot belang is in verband met de realisering van het project Havenfront Willemstad en dat dit belang, gelet op de geringe aantasting, zwaarder weegt dan het belang van het beschermde monument. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat na plaatsing van de trap voetgangers niet langer gebruik hoeven te maken van de smalle stadspoort waar ook auto's doorheen rijden, zodat er minder gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan. Dat met de trap, zoals de vereniging betoogt, beoogd zou zijn minder valide mensen ter wille te zijn, is door het college nimmer gesteld. Ook overigens vormt hetgeen de vereniging heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het plaatsen van de trap dan aan het belang van het beschermde monument.
Het betoog faalt.
2.5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 1 februari 2010 alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 september 2010 in zaak nr. 10/1052;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk tot vergoeding van bij de vereniging Heemkundekring de Willemstad in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk aan de vereniging Heemkundekring de Willemstad het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011
47-686.