ECLI:NL:RVS:2011:BQ1068

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008853/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • E. Helder
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over last onder dwangsom opgelegd aan horecagelegenheid wegens geluidsoverlast

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 april 2011 uitspraak gedaan over een beroep van Skihut Bolle Jan B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel. Het college had op 8 februari 2010 een last onder dwangsom opgelegd aan Skihut wegens overtreding van de geluidgrenswaarden zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit. De aanleiding voor deze last was een geluidmeting die op 16 januari 2010 was uitgevoerd, waaruit bleek dat de geluidniveaus de toegestane waarde van 40 dB(A) overschreden. Skihut heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond. Skihut heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoerde dat de geluidmetingen niet correct waren uitgevoerd en dat de last onder dwangsom ten onrechte was opgelegd.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de geluidmetingen zijn uitgevoerd conform de geldende richtlijnen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien er voldoende bewijs was van overtreding van de geluidnormen. Skihut's argumenten over de meetmethoden en de toepassing van correcties werden door de Raad van State verworpen. De Raad concludeerde dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd en dat het beroep van Skihut ongegrond was. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor horecagelegenheden om zich aan de geldende geluidnormen te houden en de bevoegdheid van het college om handhavend op te treden bij overtredingen.

Uitspraak

201008853/1/M2.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Skihut Bolle Jan B.V. (hierna: Skihut), gevestigd te Eersel,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2010 heeft het college aan Skihut een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de in artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) aangegeven geluidgrenswaarden voor de horecagelegenheid op het perceel Eikenburg 1 te Eersel.
Bij besluit van 29 juli 2010 heeft het college het door Skihut hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Skihut bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2011, waar Skihut, vertegenwoordigd door mr. S. van Hengel, advocaat te Etten-Leur, en ir. M. Frankenmolen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit, voor zover thans van belang, geldt voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, dat de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer mogen bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
De in tabel 2.17a aangegeven waarde bedraagt, voor zover thans van belang, voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen 40 dB(A) van 23.00 tot 07.00 uur.
2.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit wordt, voor zover hier van belang, het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: de Handleiding).
2.3. Het college heeft aan de last onder dwangsom, opgelegd wegens overschrijding van de geluidnorm van 40 dB(A), geluidmetingen ten grondslag gelegd die door de SRE Milieudienst Eindhoven (hierna: de Milieudienst) zijn verricht in de nacht van 15 op 16 januari 2010, op 24 januari 2010 en in de nacht van 29 op 30 januari 2010. Deze geluidmetingen zijn neergelegd in meetrapporten van 18 januari 2010, 25 januari 2010 en 31 januari 2010 van de Milieudienst.
Bij het bestreden besluit heeft het college overwogen dat de geluidmeting van 24 januari 2010 niet meer wordt gebruikt ter onderbouwing van de last onder dwangsom. Tevens heeft het college bij het bestreden besluit zekerheidshalve de straffactor voor muziekgeluid niet meer toegepast op de resultaten van de metingen van 16 januari 2010 en 30 januari 2010. Nu na deze correctie de geluidnorm van 40 dB(A) op 16 januari 2010 en 30 januari 2010 nog steeds is overschreden, is de last onder dwangsom gehandhaafd.
2.4. Skihut betoogt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven nu de geluidmeting van 24 januari 2010 niet meer wordt gebruikt ter motivering van het primaire besluit. Skihut voert hiertoe aan dat het college bij geluidbronnen in de horeca minimaal drie metingen moet verrichten.
2.4.1. Anders dan Skihut kennelijk beoogt aan te voeren, dient het college bij geluidbronnen in de horeca niet minimaal drie keer met een meting een overtreding vast te stellen. Het college is bevoegd handhavend op te treden zodra in ieder geval één overtreding wordt geconstateerd. De enkele omstandigheid dat het college de geluidmeting van 24 januari 2010 niet meer gebruikt ter onderbouwing van de last onder dwangsom, brengt dus niet met zich dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Skihut betoogt dat de last onder dwangsom ten onrechte is opgelegd, omdat zij de geluidnorm niet heeft overschreden. Volgens Skihut zijn de meetrapporten van 18 januari 2010 en 31 januari 2010 en het advies van de Milieudienst hierover onjuist. In dit kader voert Skihut onder verwijzing naar een door het Adviesbureau voor Geluidbeheersing in de Bouw en Industrie (hierna: AGBI) opgesteld rapport van 18 maart 2010 aan, dat de meethoogte in de meetrapporten niet conform de Handleiding is, dat het stoorgeluid op een onjuiste wijze is gemeten en dat de gehanteerde meetduur te kort is. Voorts voert Skihut aan dat het aantal metingen onvoldoende is en dat de gevelcorrectie en bedrijfsduurcorrectie ten onrechte niet zijn toegepast.
2.5.1. Het college heeft de geluidmetingen van 16 januari 2010 en 30 januari 2010 uitgevoerd conform methode I van de Handleiding. Volgens het meetrapport van 18 januari 2010 is de geluidbelasting op 16 januari 2010 op de achtergevel van de woning aan de Dijk 21 te Eersel vanwege de inrichting 54 dB(A) in de periode van 23.00 uur tot 07.00 uur. Volgens het meetrapport van 31 januari 2010 is de geluidbelasting op 30 januari 2010 in diezelfde periode op de voorgevel van de woning aan de Dijk 18 te Eersel vanwege de inrichting 53 dB(A). Het college heeft op deze geluidbelastingen bij het bestreden besluit de straffactor uit de Handleiding van 10 dB(A) voor geluid met een duidelijk muziekkarakter niet toegepast. Hierdoor gaat het college in het bestreden besluit uit van geluidbelastingen van 44 dB(A) en 43 dB(A) en daarmee van een overschrijding van 4 dB(A) en 3 dB(A) van de geldende geluidgrenswaarde van 40 dB(A).
2.5.2. De Afdeling stelt vast dat de afstanden van de inrichting tot de meetpunten van de metingen op 16 en 30 januari 2010 korter zijn dan 50 m. Volgens de Handleiding dient de meethoogte in dat geval minimaal 1,5 m boven het plaatselijk maaiveld te zijn. Hierbij verdient volgens de Handleiding in alle gevallen een meethoogte van minimaal 5 m de voorkeur.
De meting van 16 januari 2010 is volgens bijbehorend meetrapport verricht op een hoogte van 5 m, en voldoet reeds daarom in zoverre aan de Handleiding.
Tijdens de meting van 30 januari 2010 is volgens het meetrapport een meethoogte van 1,5 m gehanteerd, omdat het volgens het college op die manier mogelijk was een onopvallende meting uit te voeren zonder beïnvloeding van de meting door bijvoorbeeld aanpassing van het muziekvolume. Tevens zal volgens het college het geluidniveau bij een meethoogte van 1,5 m het geluidniveau op 5 m hoogte niet overschrijden.
Skihut heeft niet aannemelijk gemaakt dat met een meting op een hoogte van 1,5 m geen reële meting van de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting heeft plaatsgevonden. Het college mocht ook in zoverre van de resultaten van de meting uitgaan.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5.3. De Afdeling vat het beroep van Skihut dat het stoorgeluid op een onjuiste wijze is gemeten zo op, dat Skihut betoogt dat tijdens beide metingen verschillende stoorbronnen aanwezig waren, waarvan het geluid ten onrechte niet is gemeten.
Volgens het college is tijdens de meting van 16 januari 2010 geen ander stoorgeluid dan het geluid van vallende regendruppels waargenomen. Dit stoorgeluid is gemeten. Het college stelt zich op het standpunt dat tijdens de meting van 30 januari 2010 geen stoorbronnen zijn waargenomen.
Skihut heeft niet aannemelijk gemaakt dat tijdens de metingen stoorbronnen aanwezig waren waarvan het geluid niet is gemeten.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5.4. Volgens de Handleiding dient de meetduur voor metingen zoals hier op een afstand tot 50 m ten minste 1 minuut te bedragen. Bij de vaststelling van stoorgeluid dient, zo is in de Handleiding vermeld, gedurende een relatief lange periode gemeten te worden.
Tijdens de meting op 30 januari 2010 is geen stoorgeluid vastgesteld en een meetduur gehanteerd van 1 minuut. Dit is conform de Handleiding.
Tijdens de meting van 16 januari 2010 is stoorgeluid vastgesteld en een meetduur gehanteerd van 5 minuten. Er is geen grond voor het oordeel dat deze verlengde meetduur niet conform de Handleiding is.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5.5. Per bedrijfstoestand kan volgens de Handleiding, indien de afstand tussen het broncentrum en de meetlocatie kleiner is dan of gelijk is aan 50 m, worden volstaan met één meting. Volgens de meetrapporten is zowel op 16 januari 2010 als op 30 januari 2010 één meting verricht.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5.6. Volgens het meetrapport van 18 januari 2010 is op het resultaat van de meting op 16 januari 2010 geen gevelcorrectie toegepast. De Handleiding bepaalt dat een gevelcorrectie wordt toegepast op het resultaat van de meting indien er een bijdrage is van reflecties van een achter het meetpunt gelegen reflecterend oppervlak. Het college stelt zich, onder verwijzing naar een reactie van de Milieudienst op het rapport van het AGBI, op het standpunt dat tijdens de meting op 16 januari 2010 achter het meetpunt een gevel ontbrak, zodat de gevelcorrectie terecht niet is toegepast. Er is geen grond om dit standpunt onjuist te achten.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5.7. De Afdeling begrijpt de grond over de bedrijfsduurcorrectie aldus, dat volgens Skihut bij de meting van 16 januari 2010 ten onrechte geen bedrijfsduurcorrectie is toegepast. Volgens Skihut kan deze correctie alleen achterwege blijven indien het gemeten geluid als muziekgeluid herkenbaar is.
Ingevolge artikel 2.18, tweede lid, van het Activiteitenbesluit wordt bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in artikel 2.17, voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast. Het college heeft met toepassing van dit artikellid op het gemeten geluidniveau geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
Het betoog van Skihut komt erop neer dat voor de toepasselijkheid van artikel 2.18, tweede lid, vereist is dat het geluid op het meetpunt als muziekgeluid herkenbaar is, en dat niet voldoende is dat - zoals hier niet in geschil is - het gemeten geluid wordt veroorzaakt door het in de inrichting ten gehore brengen van muziek.
Dit betoog slaagt niet. Bij uitspraak van 31 januari 2007 in zaak nr.
200604557/1heeft de Afdeling met betrekking tot een gelijkluidende bepaling uit het (inmiddels vervallen) Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer geoordeeld, dat doorslaggevend is dat het geluid afkomstig is van muziek die in de inrichting ten gehore wordt gebracht, en niet of het geluid op het meetpunt al dan niet als muziekgeluid herkenbaar is. Artikel 2.18, tweede lid, van het Activiteitenbesluit moet op gelijke wijze worden uitgelegd. Het college heeft terecht geconcludeerd dat geen bedrijfsduurcorrectie moet worden toegepast.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5.8. Gelet op het voorafgaande geeft het beroep geen grond voor het oordeel dat het college niet van de resultaten van de geluidmetingen op 16 januari 2010 en 30 januari 2010 mocht uitgaan. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat overschrijdingen van de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit genoemde waarde van 40 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau zijn geconstateerd, zodat het bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen.
2.6. Skihut betoogt dat zijn verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten ten onrechte is afgewezen.
2.6.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, worden, voor zover thans van belang, de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.6.2. Reeds omdat het besluit van 8 februari 2010 bij het bestreden besluit niet is herroepen, heeft het college terecht het verzoek van Skihut om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
De beroepsgrond faalt.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011
262-691.