ECLI:NL:RVS:2011:BQ1064

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007823/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • E. Helder
  • F.C.M.A. Michiels
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen vergunning voor inrichting in Biest-Houtakker

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het beroep van [appellant] en anderen tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Op 25 juni 2010 verleende het college een vergunning op basis van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de Bosscheweg ongenummerd te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek. Dit besluit werd op 5 juli 2010 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen op 11 augustus 2010 beroep ingesteld, waarbij de gronden van het beroep op 6 september 2010 zijn aangevuld. Het college heeft een verweerschrift ingediend en partijen hebben nadere informatie verstrekt.

Tijdens de zitting op 15 februari 2011 heeft het college betoogd dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen processueel belang meer hebben. Dit is gebaseerd op een wijziging van het Besluit omgevingsrecht per 1 januari 2011, waardoor voor de inrichting waarvoor vergunning was verleend, geen vergunning meer vereist is. Het college stelt dat de verleende vergunning op 1 januari 2011 van rechtswege is vervallen, waardoor [appellant] en anderen geen belang meer hebben bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk is, omdat zij geen schade hebben geleden en er geen andere belangen zijn die een beoordeling rechtvaardigen. De beslissing is genomen in naam der Koningin en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 april 2011.

Uitspraak

201007823/1/M2.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2010 heeft het college van gedeputeerde staten aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting gelegen aan de Bosscheweg ongenummerd te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek. Dit besluit is op 5 juli 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 september 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2011, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. van de Coevering-van Herpen, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 3 maart 2011 heeft het college nadere informatie verstrekt. Bij brieven van onderscheidenlijk 4 en 8 maart 2011 hebben [vergunninghoudster] en [appellant] en anderen nadere informatie verstrekt.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft ter zitting betoogd dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen processueel belang meer hebben bij de beoordeling van hun beroep. In dit kader voert het college aan dat ten gevolge van een wijziging van het Besluit omgevingsrecht sinds 1 januari 2011 voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting waarvoor bij het bestreden besluit een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend, geen vergunning meer is vereist.
2.1.1. Op 1 januari 2011 is het Besluit van 15 november 2010 tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Stb. 2010, 781) in werking getreden. Hierbij is onder meer het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. Voor zover hier van belang, is de aanwijzing van categorieën vergunningplichtige inrichtingen met betrekking tot afvalgerelateerde activiteiten gewijzigd. Categorie 28.10 van onderdeel C, van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht bepaalt dat als categorieën vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van dit besluit worden aangewezen de inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen, met de onder 1 tot en met 31 genoemde uitzonderingen.
Onder 27 van categorie 28.10 is het opslaan van, voor zover thans van belang, ten hoogste 10.000 m³ grond die voldoet aan de eisen van de artikelen 39 of 59 van het Besluit bodemkwaliteit vermeld.
Onder 31 van categorie 28.10 is het overslaan en scheiden en opbulken van de onder 1 tot en met 30 genoemde categorieën van afvalstoffen binnen de aangegeven grenzen vermeld.
2.1.2. Het college stelt zich op het standpunt dat de inrichting waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend, valt onder de uitzonderingen onder 27 en 31 van categorie 28.10. Ook is de inrichting volgens het college niet in een andere categorie aangewezen als een vergunningplichtige inrichting. Er is geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Dit betekent dat de inrichting waarvoor vergunning is verleend, thans niet meer vergunningplichtig is. Gelet hierop is de bij het bestreden besluit verleende vergunning op 1 januari 2011 van rechtswege vervallen.
2.1.3. Nu het beroep van [appellant] en anderen zich richt tegen een van rechtswege vervallen vergunning, hebben zij in zoverre geen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] en anderen schade hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit en ook anderszins niet is gebleken dat [appellant] en anderen nog belang hebben bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011
262-691.