ECLI:NL:RVS:2011:BQ1059

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002037/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplannen Frederiksoord Zuid door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van de bestemmingsplannen 'Frederiksoord Zuid' door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college heeft op 5 januari 2010 opnieuw besloten over de goedkeuring van de bestemmingsplannen die eerder door de raden van de gemeenten Oegstgeest en Rijnsburg (thans Katwijk) waren vastgesteld. De appellant, die een caravanstalling exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest dat de aanleg van een ontsluitingsweg zijn bedrijfsvoering zal schaden. De Raad van State heeft de zaak op 3 maart 2011 behandeld, waarbij de appellant en vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college bij de goedkeuring van de plannen voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de appellant. De appellant heeft aangevoerd dat de ontsluitingsweg zijn schuurkas zal doorsnijden, waardoor zijn bedrijf niet meer rendabel kan zijn. Het college heeft echter gesteld dat er voldoende ruimte overblijft voor de bedrijfsvoering en dat er mogelijkheden zijn voor onteigening en schadeloosstelling indien nodig.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om goedkeuring te verlenen aan de bestemmingsplannen. De noodzaak van de ontwikkeling van de woningbouwlocatie en de verkeersgevolgen zijn niet betwist door de appellant. De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat de goedkeuring van de bestemmingsplannen door het college in stand blijft.

Uitspraak

201002037/1/R1.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna gezamenlijk en
in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van de door de raad van de gemeente Oegstgeest bij besluit van 27 oktober 2005 en door de raad van de gemeente Rijnsburg (thans: Katwijk) bij besluit van dezelfde datum vastgestelde onderscheiden bestemmingsplannen "Frederiksoord Zuid".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2010, beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Oegstgeest en de raad van de gemeente Katwijk hebben daartoe in de gelegenheid gesteld, gezamenlijk een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de raad van de gemeente Oegstgeest en de raad van de gemeente Katwijk hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door P.J.A. van der Knaap, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.J. Zuiderwijk, zijn verschenen. Tevens zijn de raad van de gemeente Katwijk, vertegenwoordigd door D.G.D. Donia, en de raad van de gemeente Oegstgeest, vertegenwoordigd door drs. R.W.A. Kersten, daar gehoord. De raad van de gemeente Oegstgeest en de raad van de gemeente Katwijk zijn bijgestaan door mr. J.J. van der Gouw, advocaat te Den Haag.
2. Overwegingen
2.1. Bij onderscheiden besluiten van 30 mei 2006 heeft het college eerder besloten over de goedkeuring van de bestemmingsplannen "Frederiksoord Zuid".
Bij uitspraak van 5 september 2007 in zaak nrs.
200605099/1 en 200605858/1heeft de Afdeling voormelde besluiten van 30 mei 2006 vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormelde bestemmingsplannen omdat, kort gezegd, onvoldoende in beeld is gebracht wat de daadwerkelijke gevolgen zullen zijn van de uitvoering van de plannen voor de verkeersdruk op de betrokken wegen, wat de uitvoering van deze plannen in concreto voor de doorstroming van het verkeer op deze wegen betekent en in het bijzonder in welke mate en omvang de congestiekans en de duur van de wachttijden zullen toenemen.
Bij het thans aan de orde zijnde besluit van 5 januari 2010 heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van voormelde besluiten van de raad van de gemeente Oegstgeest en de raad van de gemeente Rijnsburg (thans: Katwijk) van 27 oktober 2005.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het door de raad van de gemeente Rijnsburg (thans: Katwijk) vastgestelde plan voorziet in de bestemming "Uit te werken woondoeleinden", ingevolge waarvan maximaal 280 grondgebonden woningen en 33 appartementen mogen worden gebouwd.
Het door de raad van de gemeente Oegstgeest vastgestelde plan voorziet in een plandeel met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden", ingevolge waarvan maximaal 80 woningen mogen worden gebouwd. Verder voorziet het plan in een plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden", dat de ontsluiting van de voorziene woonwijk tot doel heeft.
Het plangebied van het bestemmingsplan "Frederiksoord Zuid" van de gemeente Katwijk grenst aan de noordzijde aan de bestaande woonwijk Frederiksoord in de kern Rijnsburg, in het westen aan de Valkenburgerweg, in het oosten aan de Rijnsburgerweg en in het zuiden aan het plangebied van het gelijknamige bestemmingsplan van de gemeente Oegstgeest. Laatstgenoemd plangebied sluit hier op aan en grenst aan de zuidzijde aan agrarische gronden.
2.4. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" van het bestemmingsplan "Frederiksoord Zuid" van de gemeente Oegstgeest. [appellant] stelt dat hij beschikt over een schuurkas die in gebruik is als caravanstalling met een daarvoor gelegen opstelplaats en manoeuvreerruimte. Door de aanleg van de geplande ontsluitingsweg wordt het voorste deel van de stalling doorsneden. Om de resterende ruimte, die alsdan ten westen van de ontsluitingsweg zal komen te liggen, nog als caravanstalling te kunnen gebruiken, zal nog een extra deel moeten worden afgebroken om opnieuw een opstelplaats en manoeuvreerruimte te realiseren. Als gevolg daarvan resteert volgens [appellant] een zodanig kleine schuurkas dat het bedrijf niet meer rendabel kan worden geëxploiteerd hetgeen tot aanzienlijke schade zal leiden. [appellant] verwijst in dit verband naar het in het kader van de zaken die hebben geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2007 opgestelde deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de Stab) van 19 januari 2007.
Het college heeft zich in het besluit volgens [appellant] ten onrechte op het standpunt gesteld dat ten oosten van de voorziene weg de bedrijfsruimte kan worden herbouwd nadat een koelloods gedeeltelijk is gesloopt, waarna voldoende ruimte overblijft om het bedrijf te kunnen voortzetten. Volgens [appellant] heeft het college in de in het besluit opgenomen tekening de percelen van [appellant] en [belanghebbende] door elkaar gehaald. De koelloods behoort in eigendom toe aan [belanghebbende]. Ook de bestaande bedrijfsruimte waarnaar door het college in het besluit wordt verwezen, behoort in eigendom toe aan [belanghebbende] en niet aan hem, aldus [appellant].
2.4.1. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat na aanleg van de voorziene ontsluitingsweg voldoende ruimte overblijft voor het voortzetten van het bedrijf van [appellant]. Een relatief klein deel van de schuurkas moet worden gesloopt. Omdat dit het voorste gedeelte betreft, wordt de schuurkas niet doorsneden. Het college verwijst naar een in het besluit opgenomen tekening waaruit volgens hem blijkt dat het mogelijk is dit gedeelte van de bestaande bedrijfsruimte te herbouwen ten oosten van de voorziene ontsluitingsweg. De aanwezige koelloods zal gedeeltelijk moeten worden gesloopt. Zekerheidshalve heeft de raad van de gemeente Oegstgeest in de grondexploitatie tevens de middelen opgenomen voor volledige onteigening en schadeloosstelling.
2.4.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften behorend bij het plan zijn de op de plankaart voor "Verkeersdoeleinden" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor verkeersdoeleinden, zoals wegen, parkeerplaatsen en fiets- en voetpaden, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en andere werken, alsmede groenvoorzieningen.
2.4.3. De Stab heeft in voormeld deskundigenbericht van 19 januari 2007 uiteengezet dat vanwege de aanleg van de nieuwe ontsluiting in ieder geval de bestaande schuurkas ten dele, zo niet geheel moet worden afgebroken. Zelfs indien de schuurkas gedeeltelijk kan worden behouden, zal de nieuwe ontsluitingsweg tussen de woning en de schuurkas komen te liggen. Als gevolg daarvan zal in ieder geval voor de schuurkas geen opstelplaats en manoeuvreerruimte resteren. Deze ruimte zal in dat geval aan de westzijde van de ontsluitingsweg moeten worden gerealiseerd, hetgeen ten koste zal gaan van een extra stuk van de schuurkas. Hierdoor zal de stallingsruimte, en daarmee de bedrijfsomvang, zo drastisch worden verkleind, dat het voortzetten van het bedrijf op de huidige locatie twijfelachtig wordt. Hierbij wordt aangetekend dat de stalling van de caravans de enige bedrijfsactiviteit is, aldus de Stab.
2.4.4. De Afdeling stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de gevolgen voor [appellant] van de mede over zijn perceel geprojecteerde ontsluitingsweg. De noodzaak van de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Frederiksoord Zuid en de wijze waarop in de daardoor ontstane verkeersgevolgen kan worden voorzien, worden door [appellant] niet betwist. Evenmin is in geschil dat in ieder geval een gedeelte van de schuurkas van [appellant] als gevolg van de in het plan neergelegde locatie van de ontsluitingsweg zal moeten worden gesloopt.
2.4.5. In het bestreden besluit is een kaart opgenomen waarop de aan [belanghebbende] in eigendom toebehorende percelen met de nummers 2948 en 3248 zijn vermeld, evenals het aan [appellant] in eigendom toebehorende perceel met nummer 3044. Op de desbetreffende kaart is op de percelen met de nummers 2948 en 3248 ingetekend welke gedeelten van de op die percelen staande gebouwen moeten worden gesloopt en waar de bedrijfsruimte kan worden herbouwd. De percelen waarop de gebouwen op die kaart zijn ingetekend behoren echter, naar niet in geschil is, toe aan [belanghebbende] en niet aan [appellant].
Het vorenstaande leidt echter niet tot het daarmee door [appellant] beoogde doel, aangezien ter zitting van de zijde van het college is meegedeeld dat sprake is van een kennelijke verschrijving waarbij een deel van de tekst van het besluit, dat niet ziet op het perceel van [appellant], ten onrechte bij de beoordeling van de situatie van [appellant] is geplaatst. Voor de beoordeling als zodanig heeft dit echter, ook met betrekking tot de percelen van [appellant], geen gevolg.
De Afdeling ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen.
2.4.6. In de schriftelijke uiteenzetting van de raden van 18 februari 2011 is vermeld dat voor de aanleg van de weg drie spantvakken van de schuurkas moeten worden verwijderd en dat met het verwijderen van twee extra spantvakken voldoende ruimte bestaat voor het realiseren van een nieuw voorterrein. De totale resterende oppervlakte is voldoende voor het parkeren van caravans en het draaien met een auto en caravan. Volgens de raden is geen sprake van het amoveren van een zodanig gedeelte van de kas, dat moet worden betwijfeld of de caravanstalling nog rendabel geëxploiteerd kan worden.
2.4.7. Uit het vorenstaande volgt dat een beperkt gedeelte van de caravanstalling zal moeten worden gesloopt. Voor zover [appellant] heeft verwezen naar eerdervermeld advies van de Stab, overweegt de Afdeling dat in dat advies weliswaar is vermeld dat twijfelachtig is of het bedrijf als gevolg van de aanleg van de ontsluitingsweg kan worden voortgezet op de huidige locatie, maar [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voortzetten van de exploitatie van het bedrijf met een kleinere schuurkas daadwerkelijk niet haalbaar is.
Voorts is van belang dat de raad van de gemeente Oegstgeest zich in voormelde schriftelijke uiteenzetting op het standpunt heeft gesteld dat met [appellant] minnelijk overleg plaatsvindt over de verwerving van zijn eigendommen, voor zover onder het tracé van de hoofdontsluiting gelegen, alsmede over de tegenover die verwerving staande schadeloosstelling. Daarnaast vindt op verzoek van [appellant] overleg plaats over eventuele verwerving van het gehele perceel. Indien mocht blijken dat, in aanmerking genomen de planning voor de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Frederiksoord Zuid, de benodigde gronden van [appellant] niet tijdig in der minne kunnen worden verworven, dan zullen die gronden volgens de raad van de gemeente Oegstgeest op de voet van de Onteigeningswet worden onteigend. Ter zitting is van de zijde van de raad van de gemeente Oegstgeest voorts opgemerkt dat middelen aanwezig zijn om de gehele bedrijfsbestemming over te nemen.
2.4.8. Nu de raad van de gemeente Oegstgeest aldus heeft aangegeven dat onderhandelingen plaatsvinden over de verwerving van (een deel van) de gronden van [appellant] en dat zo nodig tot onteigening zal worden overgegaan en daarnaast is gebleken dat een inschatting is gemaakt van de verwervingskosten en de eventuele gevolgen voor de bedrijfsvoering, waarvoor door de raad van de gemeente Oegstgeest de benodigde middelen zijn gereserveerd, is aannemelijk dat de bestemming financieel uitvoerbaar is en binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij de goedkeuring van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfsbelangen [appellant] die samenhangen met de oppervlakte van zijn gronden en de financiële gevolgen van de verwerving van (een deel van) zijn gronden.
2.4.9. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar een alternatieve ontsluiting van de te ontwikkelen woningbouwlocatie en het verleggen van de geprojecteerde ontsluitingsweg, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Uit het vorenstaande volgt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dergelijke bezwaren zich in dit geval niet voordoen. Wat betreft het locatieonderzoek blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting bovendien dat onderzoek is gedaan naar de meest gewenste locatie van de ontsluitingsweg. De raad van Oegstgeest heeft zich in dit verband onder meer op het standpunt gesteld dat het verder naar voren schuiven van de ontsluitingsweg in de richting van de Rijnsburgerweg geen optie is, aangezien de hoofdontsluiting dan dichter op de woning van [appellant] en de dubbele bedrijfswoning van [belanghebbende] zou worden gesitueerd waardoor de reconstructie van de bedrijfsloods en de koelhal op de percelen van [belanghebbende] onmogelijk zou worden gemaakt. Bovendien zou de hoofdontsluiting dan niet meer kunnen aantakken op de voorste zijweg van de locatie Frederiksoord Zuid.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Melenhorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011
490.