201008592/1/H1.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 juli 2010 in zaak nr. 09/1504 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Bij besluit van 10 september 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een winkelhuis met bovenwoning tot drie etageappartementen op het perceel [locatie] te Eindhoven (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2010, verzonden op 28 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2011, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Peels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Volgens hen past het niet in de omgeving.
2.1.1. [appellanten] hebben hun betoog niet nader met concrete gegevens onderbouwd. Voorts is uit de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, niet gebleken dat de welstandscommissie van de gemeente Eindhoven bij de beoordeling van het bouwplan geen rekening heeft gehouden met de omgeving ervan. De rechtbank heeft daarom met juistheid geoordeeld dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het betoog faalt.
2.2. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning niet had mogen verlenen, nu als gevolg van realisering van het bouwplan hun privacy wordt aangetast, zij geluidhinder zullen ondervinden, en de lichtinval op hun perceel zal verslechteren.
2.2.1. De rechtbank heeft, gelet op artikel 44 van de Woningwet, terecht overwogen dat het college uitsluitend dient te beoordelen of zich voor de bouwvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de bouwvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd. Nu hetgeen [appellanten] hebben betoogd ten aanzien van privacy, geluidhinder en lichtinval geen weigeringsgronden zijn als bedoeld in voormeld artikel, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college gehouden was de gevraagde bouwvergunning te verlenen. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011