201006186/1/R3.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [appellant],
de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
Bij besluit van 27 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Markelo, herziening [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 juli 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende], eigenaar van [bedrijf], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, werkzaam bij Milieu-adviesbureau Middelkamp, en de raad, vertegenwoordigd door B. Overbeek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. D. Pool, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en R.B.M. Aagten, werkzaam bij LTO-Noord, als partij verschenen.
2.1. [belanghebbende] betoogt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De afstand tussen de woning van [appellant] aan de [locatie 2] en het plangebied is ongeveer 220 meter en [appellant] heeft in de bestaande situatie al geen rechtstreeks uitzicht op het bedrijf van [belanghebbende] aan de [locatie 1] door de afschermende beplanting. [appellant] zal na de aanleg van het in het plan voorziene afschermende groen totaal geen zicht meer hebben op deze gronden.
2.1.1. In de uitspraak van 5 december 2007, in zaak nr.
200700669/1, ten aanzien van het beroep tegen het bestemmingsplan "Buitengebied 1997 Markelo, herziening [locatie 1]" heeft de Afdeling reeds aangenomen dat [appellant] een belang heeft bij het planologisch regime voor deze gronden. Nu niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden bestaat er geen aanleiding voor een andersluidend oordeel in onderhavige zaak. [appellant] is belanghebbende bij het bestreden besluit. Zijn beroep is ontvankelijk.
2.2. [belanghebbende] betoogt dat de door ing. M.H. Middelkamp overgelegde machtiging ondeugdelijk is, omdat deze machtiging is gegeven voor procedures inzake onder meer de Wet op de Ruimtelijke Ordening, terwijl het plan is vastgesteld onder de werking van de Wet ruimtelijke ordening.
2.2.1. De Afdeling is van oordeel dat de overgelegde machtiging aldus moet worden gelezen dat deze er op is gericht dat namens [appellant] rechtsmiddelen tegen het plan kunnen worden aangewend.
2.3. [belanghebbende] voert aan dat [appellant] zijn beroepsgronden voor een deel letterlijk heeft overgenomen uit zijn zienswijze en ten onrechte heeft nagelaten om aan te geven waarom de beantwoording van de zienswijze door de raad niet juist is.
2.3.1. Anders dan in de door [belanghebbende] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2010, in zaak nr.
200904629/1/R2, heeft [appellant] in zijn beroepschrift niet slechts volstaan met een letterlijke herhaling van zijn zienswijzen. [appellant] heeft in zijn beroepschrift gemotiveerd de standpunten van de raad in de nota van zienswijzen betwist.
2.4. Het plan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 1997 Markelo" (hierna: het bestemmingsplan "Buitengebied") en heeft betrekking op het perceel [locatie 1]. Het voorziet in een wijziging van het bestaande agrarische bouwblok van ongeveer 1,5 hectare. Het bouwblok is verkleind tot ongeveer 1 hectare en deze wijziging heeft tot doel dat het bestaande agrarische bedrijf efficiënter van het bouwblok gebruik kan maken, nu onbruikbare delen buiten het bouwblok zijn gebracht. De voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn, voor zover hier van belang, onverkort van toepassing verklaard.
2.5. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, nu dit de bouw van een nieuwe pluimveeschuur mogelijk zal maken, waardoor het aantal dieren en de geluid- en stankhinder zal toenemen. Hij vreest een aantasting van zijn woon- en leefklimaat en stelt dat een milieueffectrapport (hierna: MER) niet achterwege had mogen blijven. Verder stelt hij dat de plantoelichting tegenstrijdig is, omdat in hoofdstuk twee wordt vermeld dat een nieuwe stal zal worden gebouwd, terwijl volgens hoofdstuk drie geen nieuwbouw plaatsvindt. [appellant] voert verder aan dat het plan in strijd is met de "Omgevingsverordening Overijssel 2009" (hierna: Omgevingsverordening). [appellant] stelt verder dat de bestaande bouwwerken en het gebruik daarvan, die nu buiten het bouwblok komen te liggen, onder het overgangsrecht vallen. Dit brengt een toename van negatieve gevolgen met zich die de raad niet heeft onderkend en onderzocht.
2.5.1. De raad betoogt dat de oppervlakte van het agrarische bouwblok aan de [locatie 1] wordt verkleind en dat het plan daarom geen extra hinder of milieubelasting mogelijk maakt ten opzichte van het voorheen geldende plan. Om die reden is geen MER opgesteld. De raad stelt dat geen bebouwde delen op het perceel buiten het agrarisch bouwblok komen te liggen en dat de erftoegangsweg buiten het agrarisch bouwblok is toegestaan op grond van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". De raad wijst er voorts op dat na het van kracht worden van dit plan ten behoeve van de gewenste nieuwe stal een ontheffingsprocedure zal moeten worden gevolgd, nu het plan bedoelde bouwwerken niet bij recht mogelijk maakt.
2.5.2. Ingevolge artikel 3, onder A, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "agrarisch bouwblok" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, alsmede in beperkte mate voor de glastuinbouw ten behoeve van ondersteunende teelten, en met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten ten hoogste mag bedragen de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven en agrarische cultuurgronden en met dien verstande dat per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 3, onder B, aanhef, voor zover thans van belang, mogen op de tot "agrarisch bouwblok" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Ingevolge artikel 3, onder D, eerste lid, aanhef en onder a, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid A sub 1, indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering, voor wat betreft de bebouwde oppervlakte ten behoeve van niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten en kan toestaan dat deze oppervlakte wordt vergroot, met dien verstande dat de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid en de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.
Ingevolge artikel 5, onder C, eerste lid, aanhef en onder a en 3, is het college van burgemeester en wethouders, indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering, bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid B ten behoeve van overschrijding met bebouwing van de op de kaart aangegeven bestemming "agrarisch bouwblok", met dien verstande dat de overschrijding ten hoogste 25 m bedraagt.
2.5.3. Voor zover [appellant] aanvoert dat de plantoelichting tegenstrijdig is over de mogelijkheden voor nieuwbouw, wordt overwogen dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt, aangezien de toelichting, gelet op artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.
Niet in geschil is dat de oppervlakte van het bouwblok, waarbinnen agrarische bebouwing is toegestaan, is afgenomen ten opzichte van het voorheen geldende plan en dat de regeling voor agrarische bebouwing niet is gewijzigd ten opzichte van dat plan. Voorts staat vast dat niet het plan, maar de milieuvergunning van [belanghebbende] van 7 december 2010 voorziet in een uitbreiding van de bestaande inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee en dat in deze vergunning het maximale toegestane aantal stuks pluimvee is vastgelegd. De verkleining van het bouwblok staat daar los van. De raad heeft, gelet op het voorgaande, in dit geval terecht afgezien van het opstellen van een MER. Tegen voormelde milieuvergunning heeft [appellant] overigens beroep ingesteld bij de Afdeling en in het kader van die procedure kan mogelijk de vraag aan de orde komen of voor de voorgenomen uitbreiding van de inrichting een MER had moeten worden gemaakt.
2.5.4. Voor zover [appellant] aanvoert dat het plan in strijd is met de Omgevingsverordening, wordt overwogen dat deze enkele stelling niet is onderbouwd en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan hiermee in strijd is.
2.5.5. Vast is komen te staan dat de op het perceel aanwezige bouwwerken zijn gesitueerd binnen het bouwblok en derhalve niet onder de werking van het overgangsrecht zijn gebracht. Op grond van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" is een erftoegangsweg toegestaan en deze is als zodanig bestemd. Het betoog dat als gevolg van het overgangsrecht van het plan een situatie zal ontstaan, waarbij de negatieve gevolgen groter zijn dan bij het voorheen geldende plan faalt. Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte gebruik zal moeten worden gemaakt van de in artikel 5, onder C, eerste lid, aanhef en onder a en 3, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" vervatte bevoegdheid om de nieuwe stal en de mestvaalt mogelijk te maken, wordt overwogen dat is gebleken dat een invulling van de gronden wordt voorgestaan, waarbij voor de stal en de mestvaalt een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro zal zijn vereist, omdat deze het bouwblok zullen overschrijden. Het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 5, onder C, eerste lid, aanhef en onder a en 3, van de voorschriften van "Buitengebied" op dit plan is niet onredelijk. Bij het verlenen van bedoelde omgevingsvergunning zal aan de voorwaarden dat de overschrijding van het bouwblok noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en maximaal 25 m mag bedragen moeten worden voldaan. Tegen deze vergunning kunnen te zijner tijd, indien gewenst, rechtsmiddelen worden aangewend.
2.5.6. Voor zover [appellant] stelt dat de overeenkomst die de gemeente met [belanghebbende] heeft gesloten ter uitvoering van het landschapsplan bij het kadaster had moeten worden ingeschreven als garantie voor het nakomen van deze overeenkomst, wordt overwogen dat dit argument, wat daar ook van zij, geen betrekking heeft op de vaststelling van het bestemmingsplan. In het kader van de door [appellant] gewenste groenzone, wordt overwogen dat de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" en "Agrarisch bouwblok" niet aan de aanleg van een dergelijke groenzone in de weg staan.
2.5.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011