ECLI:NL:RVS:2011:BQ0309

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006134/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor aanleg fietspad en waterstaatswerken in Andijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, wonend te Andijk, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft een besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat op 10 september 2009 en 14 december 2009 ontheffing heeft verleend aan Grootslag Beheer B.V. voor de aanleg van een fietspad langs de Kadijkweg, het leggen van een persleiding, het dempen van een gedeelte van de wegsloot en het plaatsen van beschoeiing. De appellant is van mening dat deze ontheffing schadelijk is voor de waterkwaliteit van de sloot, waar hij water aan onttrekt voor zijn pioenrozenkwekerij. Hij vreest dat de demping van de sloot zal leiden tot een afname van de waterkwaliteit en daarmee schade aan zijn gewassen.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 17 februari 2011 zijn de betrokken partijen verschenen, waaronder de vertegenwoordigers van het college en de vennootschap. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en de relevante wetgeving, zoals de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, in overweging genomen. De appellant heeft zijn bezwaren tegen de ontheffing herhaald, waarbij hij onder andere de adviezen van de Adviescommissie bezwaren betwistte.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de ontheffing niet onterecht is verleend en dat de voorzieningenrechter de juiste overwegingen heeft gemaakt. De appellant heeft niet voldoende onderbouwd dat de demping van de sloot negatieve gevolgen zal hebben voor de waterkwaliteit. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201006134/1/H2.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Andijk, gemeente Medemblik,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 20 mei 2010 in zaak nr. 10-1839/1740 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2009, aangevuld bij besluit van 14 december 2009, heeft het college ontheffing verleend aan Grootslag Beheer B.V. (hierna: de vennootschap) voor de aanleg van een fietspad langs de Kadijkweg, het daarbij leggen van een persleiding, het dempen van een gedeelte van de wegsloot en het plaatsen van beschoeiing ten noorden van de Nieuwe Dijk te Andijk.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. De vennootschap heeft zich hierbij aangesloten.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], het college, vertegenwoordigd door M. Bregman en ing. J.A. Rijpkema, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, en de vennootschap, vertegenwoordigd door haar directeur R.D. de Haan, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder a en b, van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 (hierna: de Keur 2006) is het verboden in, op, onder of boven waterstaatswerken werkzaamheden te verrichten of werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, kan het college van de gebods- en verbodsbepalingen in de artikelen 5 tot en met 20 ontheffing verlenen.
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009 (hierna: de Keur 2009) is het verboden zonder vergunning van het college gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten of werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te (be)houden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen.
Ingevolge artikel 5, zesde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverordening Noord-Holland is het niet toegestaan in een weg te graven.
Ingevolge het zevende lid kan het college van het bepaalde in het vorige lid ontheffing verlenen overeenkomstig het gestelde in hoofdstuk V.
Ingevolge artikel 7, zevende lid, is het niet toegestaan een langs of op de grens van een weg gelegen sloot af te dammen, te dempen of op enigerlei wijze het waterafvoerend vermogen daarvan te verminderen.
Ingevolge het achtste lid kan het college van het bepaalde in het vorige lid ontheffing verlenen overeenkomstig het gestelde in hoofdstuk V.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, is het, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid, op, in of langs een weg niet toegestaan opslagtanks, bakken, putten, goten, e.d., voetpaden of stoepen, bouwconstructies zoals bedoeld in artikel 2, verhogingen en wallen en andere voorwerpen die naar het oordeel van het college voor het verkeer hinderlijk of gevaarlijk zijn, aan te brengen en te hebben.
Ingevolge het derde lid kan het college van het bepaalde in het vorige lid ontheffing verlenen overeenkomstig het gestelde in hoofdstuk V.
Ingevolge het vierde lid is het zonder vergunning, door het college verleend overeenkomstig het gestelde in hoofdstuk V, niet toegestaan in een weg duikers of leidingen (buizen en kabels daaronder begrepen) te leggen of te laten liggen.
2.2. Bij besluit van 10 september 2009, aangevuld bij besluit van 14 december 2009, is aan de vennootschap ontheffing verleend van artikel 15, aanhef en onder a en b van de Keur 2006, artikel 5, zesde lid, aanhef en onder a, artikel 7, zevende lid, artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, en artikel 8, vierde lid, van de Wegenverordening Noord-Holland, voor de aanleg van een fietspad langs de Kadijkweg, het daarbij leggen van een persleiding, het dempen van een gedeelte van de wegsloot (hierna: de sloot) door versmalling hiervan over een lengte van ongeveer 225 meter en het plaatsen van beschoeiing ten noorden van de Nieuwe Dijk te Andijk.
[appellant] onttrekt ten behoeve van zijn pioenrozenkwekerij water aan de sloot. Hij kan zich niet vinden in de verleende ontheffing omdat hij, zakelijk weergegeven, een afname van de waterkwaliteit van de sloot verwacht en daarmee schade aan zijn gewassen.
2.3. De Keur 2009 is op 22 december 2009 in werking getreden. In het overgangsrecht hierbij is niet uitdrukkelijk bepaald dat wat betreft waterstaatswerken de Keur 2009 niet van toepassing is. De Keur 2009 heeft in zoverre onmiddellijke werking. Het geschil dient daarom beoordeeld te worden aan de hand van het recht zoals dat gold op 23 februari 2010, de datum van het door de voorzieningenrechter getoetste besluit op bezwaar, dus aan de hand van de Keur 2009 en niet de Keur 2006. Nu de verbodsbepaling voor de werkzaamheden hier in geschil niet is veranderd en ter zitting is komen vast te staan dat de Beleidsregels keurontheffingen 2007 nog steeds van toepassing zijn en de Keur 2009 niet tot een inhoudelijk ander besluit zou hebben geleid, behoeft het voorgaande niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak te leiden.
2.4. In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn betoog dat door de gedeeltelijk demping van de sloot het watervolume zal worden gehalveerd waardoor het sulfaatgehalte sterk zal stijgen en het water in de zomer en herfst sterker zal opwarmen. De sterkere opwarming van het water zal volgens [appellant] tot gevolg hebben dat het water minder zuurstof bevat. De combinatie van meer sulfaat en minder zuurstof leidt volgens hem tot een verdere toename van de giftige sulfide-concentratie in de sloot. Hij vreest dan ook voor negatieve beïnvloeding van de ecologie van de sloot.
[appellant] betwist de juistheid van het advies van de Adviescommissie bezwaren van 19 januari 2010 (hierna: het eerste advies) dat aan het besluit van 23 februari 2010 ten grondslag is gelegd, alsmede die van het hoogheemraadschap van 28 april 2010 (hierna: het tweede advies) en betoogt dat de voorzieningenrechter deze adviezen niet aan zijn oordeel ten grondslag had mogen leggen. Volgens [appellant] heeft de Adviescommissie bezwaren ten onrechte in het eerste advies geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat met alle verbeteringen de kwaliteit van het oppervlaktewater van de sloot minder zal worden dan deze was vóór de uitvoering van de vergunde werkzaamheden. Dat door het aanbrengen van beschoeiing de wegsloot langer schoon zal blijven en de stroomsnelheid zal toenemen, zoals in het eerste advies is geconcludeerd, is volgens hem onjuist. Hij betoogt dat de sloot vóór de demping 4 meter breed was en na de demping 2,5 meter breed wordt en dat uit de door hem overgelegde informatie van de Adviesgroep Vegetatiebeheer in Wageningen volgt dat de doorstroming in een sloot voornamelijk wordt bepaald door de vegetatie daarin en dat die proportioneel zal afnemen met een daling van de dwarsdoorsnede van de sloot.
In het tweede advies wordt volgens [appellant] ten onrechte geconcludeerd dat de doorstroming niet zal afnemen door de verleende ontheffing omdat deze niet wordt bepaald door de breedte van de sloot, maar door de breedte van de duikers. Volgens hem strookt deze conclusie ook niet met het eerste advies, aangezien de duikers in dat advies niet zijn genoemd.
Voorts betoogt hij dat in het tweede advies ten onrechte is geconcludeerd dat versmalling van de sloot leidt tot een geringer volume van het bekken tussen de dammen waardoor de in- en uitstroom van water proportioneel groter is en dat de zoutemissie zal afnemen omdat de gronddruk toeneemt als gevolg van het gedempte deel van de sloot. Hij verwijst daartoe naar een schematische weergave van TNO over de toevoer van zoute kwel naar een sloot, waaruit volgens hem volgt dat de richting van de in een gebied aanwezige kwellijnen niet door de gronddruk of weerstand wordt bepaald maar door de vorm van de regenwaterlens. Als de sloot wordt versmald, blijft de regenwaterlens volgens [appellant] dezelfde vorm houden.
2.4.1. Volgens het eerste advies heeft de conclusie van de Adviescommissie bezwaren, dat het niet aannemelijk is dat met alle verbeteringen de kwaliteit van het oppervlaktewater van de sloot minder zal worden dan deze was vóór de uitvoering van de vergunde werkzaamheden, betrekking op de omstandigheid dat de wegsloot na de versmalling een breedte heeft die voldoet aan de daarvoor geldende normen in de Keur/legger en dat de waterlopen in de directe omgeving zijn verbeterd en verbreed. [appellant] heeft die omstandigheden niet betwist.
Voorts hangt deze conclusie samen met de aan te brengen beschoeiing, waardoor volgens de Adviescommissie bezwaren de wegsloot langer schoon zal blijven en de stroomsnelheid zal toenemen. Volgens het advies is deze conclusie gebaseerd op het standpunt van het college dat door de beschoeiing geen begroeiing meer vanuit de wegzijde van de sloot ingroeit en dat ook de slootkant niet meer kan inzakken. De sloot wordt minder snel ondiep, waardoor de doorstroming langer blijft gegarandeerd. Anders dan [appellant] kennelijk meent, heeft de conclusie van de Adviescommissie bezwaren dus geen betrekking op de groei van rietplanten en andere waterplanten van een andere zijde van de sloot dan van de wegzijde.
Zo de doorstroming van de sloot voornamelijk wordt bepaald door die beplanting, zoals [appellant] betoogt, leidt dit op zichzelf ook niet tot het oordeel dat de ontheffing geen stand kan houden. Naar niet in geschil is, kan door onderhoud worden voorkomen dat de sloot dichtgroeit. Het college heeft in dit verband gesteld dat het de sloot voorafgaand aan de demping goed zal 'uithalen' zodat wortels van waterplanten zoveel mogelijk worden verwijderd. Voorts heeft het college in dit verband er terecht op gewezen dat [appellant] mede verantwoordelijk is voor het onderhoud van de sloot omdat zijn perceel aan de sloot grenst. [appellant] heeft het dus ten dele zelf in de hand dat de sloot niet dichtgroeit met planten.
Gelet op het voorgaande, wordt in het betoog van [appellant] geen aanleiding gezien te oordelen dat het eerste advies onjuist is en de voorzieningenrechter tot het oordeel had moeten komen dat het college het besluit van 23 februari 2010 niet hierop had mogen baseren.
De door [appellant] overgelegde informatie die afkomstig is van de Adviesgroep Vegetatiebeheer in Wageningen, te weten hoofdstuk 6 van het boek "Modelleren op maat" van ir. C.J.H. Griffioen, maakt dit niet anders, aangezien het algemene informatie betreft over een module voor de berekening van een begroeide waterloop en niet specifiek betrekking heeft op de sloot die hier aan de orde is.
2.4.2. Volgens het tweede advies wordt de doorstroming van het water in dit geval niet negatief beïnvloed door de demping, maar is deze geheel afhankelijk van de diameter van de duikers. Het doorstroomprofiel van het 'bekken' tussen de duikers is veel forser dan de diameter van de duikers, dus de demping werkt niet limiterend. Voorts staat in het advies dat [appellant] er in zijn betoog aan voorbij gaat dat een geringer volume van het bekken tussen de dammen ook leidt tot een grotere verversingssnelheid: bij een gelijkblijvende doorstroming, waar zowel [appellant] als het college vanuit gaan, en een kleiner bekken is de in- en uitstroom van water proportioneel groter. Door deze hogere verversingssnelheid zullen de concentraties niet toenemen, aldus het advies.
2.4.3. Dat in het tweede advies, anders dan in het eerste advies, is ingegaan op de invloed van de duikers op de doorstroming, geeft geen aanleiding te oordelen dat beide adviezen niet stroken met elkaar, mede gelet op het feit dat het tweede advies is opgesteld naar aanleiding van het betoog van [appellant] over een verslechterde doorstroming van de sloot.
De door [appellant] overgelegde tekeningen met de titel "Dynamiek van regenwaterlenzen en brakke kwel" van TNO bieden eveneens algemene informatie, in dit geval over regenwaterlenzen in zomer- en wintertijd, en hebben niet specifiek betrekking op de sloot. Niet aannemelijk is geworden dat aan de conclusies die [appellant] aan deze informatie verbindt, de waarde kan worden gehecht die hij daaraan toedicht. Hierbij is ook van belang dat hij geen deskundige ter zake is. [appellant] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat in het tweede advies ten onrechte is geconcludeerd dat door de toegenomen gronddruk en de vermeerderde weerstand, de kweldruk proportioneel aan de demping zal afnemen. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat hierin ten onrechte is geconcludeerd dat door het bekken beter in proportie te brengen in verhouding tot de duikers de waterkwaliteit door een hogere verversingssnelheid zal toenemen en zeker niet significant zal afnemen. De voorzieningenrechter heeft in dit verband terecht en op goede gronden overwogen dat de gevolgen van de aanleg van de bypass-sloot voor de waterkwaliteit van de sloot, wat daarvan ook zij, geen verband houdt met de werkzaamheden als thans in geschil.
Aangezien [appellant] ook anderszins geen informatie heeft overgelegd van een ter zake deskundige die inzicht geeft in de situatie ter plekke en waarin het betoog van [appellant] wordt bevestigd, heeft de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden overwogen dat hij zijn betoog niet met voldoende objectieve gegevens heeft onderbouwd die zijn conclusie rechtvaardigen.
Het betoog van [appellant] faalt.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen alternatief bestaat en voert daartoe aan dat de gevaren van een steil talud langs het fietspad ook op een andere wijze dan gedeeltelijke demping van de sloot kunnen worden ondervangen. In dit verband wordt het in/nabij Andijk gelegen gedeelte van het fietspad op de Westfriese Omringdijk genoemd.
2.5.1. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft in dit verband terecht overwogen dat het college op basis van de aanvraag van de vennootschap een besluit dient te nemen. Mogelijke alternatieven voor gedeeltelijke demping van de sloot, zoals het kappen van bomen, zijn in beginsel geen aanleiding daarvan af te wijken. Dit geldt ook wat betreft de aanleg van een fietspad overeenkomstig het fietspad op de Westfriese Omringdijk. Voor zover [appellant] in dit verband een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, faalt dit eveneens. De situatie op de Kadijkweg is immers niet dezelfde als die op het door [appellant]s genoemde gedeelte van de Westfriese Omringdijk. Het laatste fietspad kent een voorziening om de gevaren van een steil talud te ondervangen. Het desbetreffende hek is van gemeentewege geplaatst. Het college laat hekken alleen plaatsen langs bij het hoogheemraadschap in beheer zijnde fietspaden in situaties waar versmalling van de sloot feitelijk niet mogelijk is omdat de sloot al zeer smal is en verdere versmalling de aan- en afvoer van water zal belemmeren, hetgeen niet het geval is bij de Kadijkweg.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011
85-615.