201007736/1/H3.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Gay Business Amsterdam (hierna: GBA), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2010 in zaak nr. 09/1433 in het geding tussen:
de burgemeester van Amsterdam.
Bij besluit van 19 mei 2008 heeft de burgemeester de aanvragen van GBA om een evenementenvergunning ten behoeve van Gay Pride 2008 voor de grachtenparade en de locaties Stopera, Reguliersdwarsstraat (tussen Vijzelstraat en Koningsplein), Reguliersdwarsstraat (tussen Rembrandtplein en Vijzelstraat), Amstelveld, Westermarkt, Amstelstraat, Paardenstraat, Halvemaansteeg en Amstel afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2008 heeft de burgemeester de aanvragen van GBA om een evenementenvergunning ten behoeve van Gay Pride 2008 voor de locaties Beursplein, Nieuwezijdskolk, Thorbeckeplein en de Dam afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2009 heeft de burgemeester het door GBA tegen die besluiten gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door GBA daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft GBA bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
GBA heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2011, waar GBA, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Fidom en mr. A.K.E. de Vries, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
Ingevolge het tweede lid, kan zij, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Ingevolge artikel 1 van het Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
Ingevolge artikel 2.40, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden.
Ingevolge artikel 2.43, aanhef en onder a, kan de burgemeester de vergunning weigeren als het evenement naar zijn oordeel gevaar oplevert voor de openbare orde, de gezondheid, de veiligheid, de brandveiligheid of voor het ontstaan van wanordelijkheden.
De burgemeester heeft op 26 september 2006 de "proef procedureregels voor behandeling meerdere vergunningaanvragen voor evenementen op dezelfde locatie in stadsdeel Amsterdam-Centrum in 2007" (hierna: de procedureregels) vastgesteld. Volgens deze regels zullen ze worden toegepast op aanvragen voor de evenementen die in 2007 plaatsvinden.
In de Procedureregels is als uitgangspunt neergelegd dat grote evenementen met meer dan 2000 bezoekers vóór 1 september van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het evenement plaatsvindt, aangemeld dienen te worden bij het stadsdeel Amsterdam-Centrum (thans: stadsdeel Centrum).
Volgens artikel 2 worden de aanvragen die vóór voormelde datum worden ingediend en op het overzicht van aangevraagde evenementen worden geplaatst, in behandeling genomen. Wanneer concurrerende aanvragen zijn ingediend, worden de stappen van artikel 3 doorlopen.
Volgens artikel 3, doorloopt het stadsdeel, wanneer concurrerende aanvragen zijn ingediend achtereenvolgens de volgende stappen:
a. De aanvragen worden bekeken in het licht van de evenementenkalender. Een terugblik op de evenementenkalender van de afgelopen jaren leert dat sommige dagen/periodes een eigen thema kennen: Koninginnedag, Dodenherdenking, Bevrijding, Gay, Cultuur, Sport, Sinterklaas en Kerst. Bij concurrerende aanvragen zal een evenement passend in het thema voorrang krijgen boven een andere aanvraag die daar niet in past.
b. De indieners van ongespecificeerde aanvragen krijgen de gelegenheid tot nadere specificatie.
Het komt regelmatig voor dat alleen een datum, tijd en plaats wordt doorgegeven. Bij concurrerende aanvragen wordt de indieners gevraagd vóór 1 november 2006 de aanvraag zodanig uit te werken dat het stadsdeel zich een oordeel kan vormen over de aangevraagde evenementen. Aanvragen die niet binnen de afgesproken termijn zijn voorzien van een nadere specificatie worden niet verder in behandeling genomen (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb).
c. Resterende concurrerende aanvragers worden onderling in contact gebracht om na te gaan of er kan worden samengewerkt, geschoven of anderszins een oplossing kan worden gevonden. Bij enkelvoudige evenementen is het vaak mogelijk dat één van de aanvragers uitwijkt naar een andere locatie of datum. Wanneer er sprake is van een themafeest zoals Gay Pride, is uitwijken naar een andere datum geen optie. Wel wordt dan de aanvragers die meerdere locaties voor één thema aanvragen de mogelijkheid geboden zelf te clusteren, straten/pleinen te verdelen e.d. Indien samenwerking niet mogelijk blijkt te zijn dan wordt voor wat betreft de keuze tussen de concurrerende aanvragen verder gegaan met stap d enzovoort.
d. Er vindt een afweging plaats van de inhoud van de aanvraag aan de hand van het totaalprogramma van activiteiten op gevraagde dag/dagen.
Bij 3a heeft een eerste screening aan de hand van de evenementenkalender plaatsgevonden. Dat resulteert er bijvoorbeeld in dat in de weken tussen Sinterklaas en Kerst bij concurrerende aanvragen een kerstspel voorrang krijgt boven een dance-feest. Wanneer een aanvraag wel binnen het thema past worden, indien meerdere evenementen in de stad plaatsvinden, de concurrerende aanvragen beoordeeld op het totaalpakket dat dan tot stand komt. Ook het beleid van stadsdeel Centrum zoals verwoord in het programakkoord stimuleert culturele evenementen en activiteiten die gericht zijn op het toevoegen van iets bijzonders aan de binnenstad en speelt hierbij een rol.
e. Ervaringen uit het verleden met evenementen van de aanvrager:
hoe is in het verleden het traject van vergunningverlening verlopen, hoe zijn de evenementen verlopen, hoe zijn ze geëvalueerd, hoeveel overtredingen zijn er in het verleden geconstateerd e.d. Hierbij wordt als uitgangspunt een periode van 3 jaar gehanteerd.
f. Wanneer er na voorgaande stappen nog concurrerende aanvragen resteren, wordt de historische locatiegebondenheid beoordeeld. Als een aanvrager een evenement traditioneel en met succes op een bepaalde plaats heeft georganiseerd dan moet dat meegewogen worden. Ook hier wordt als uitgangspunt een periode van 3 jaar gehanteerd.
g. Het stadsdeel beoordeelt de concurrerende aanvragen globaal aan het derde lid van artikel 2.11 APV. Zij betrekt hierbij ook het oordeel van o.a. politie, brandweer en Dienst Milieu en Bouwtoezicht.
h. Wanneer na de bovenstaande afwegingen nog steeds aanvragen voor hetzelfde terrein en dezelfde datum resteren (ofwel dat de aanvragen ook na de toets op al bovenstaande punten nog gelijkwaardig zijn), maakt het stadsdeel via loting een keuze tussen de concurrerende aanvragen.
2.2. Gay Pride is een jaarlijks terugkerend grootschalig evenement dat plaatsvindt in het centrum van Amsterdam. Gay Pride bestaat uit diverse festiviteiten, zoals een grachtenparade, straatfeesten en culturele en sportactiviteiten.
Ten behoeve van de organisatie van het evenement Gay Pride in het jaar 2008 heeft de burgemeester vóór 1 september 2007 aanvragen om een evenementenvergunning ontvangen van meer aanvragers, waaronder GBA.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 mei 2008 heeft de burgemeester vastgesteld dat hij een keuze moest maken tussen deze concurrerende aanvragen, omdat niet meer dan één evenement op eenzelfde locatie kan plaatsvinden. Hiertoe heeft de burgemeester ook voor Gay Pride in 2008 de procedureregels toegepast.
De burgemeester heeft overwogen dat hij op grond van de stappen a tot en met d van artikel 3 van de procedureregels niet tot een keuze tussen de concurrerende aanvragen is gekomen. De burgemeester heeft de afwijzing van de in het besluit van 19 mei 2008 vermelde aanvragen van GBA gebaseerd op stap e van artikel 3 van de procedureregels. Volgens de burgemeester is het vergunningtraject in voorgaande jaren moeizaam verlopen, terwijl voor een groot thema-evenement zoals Gay Pride een constructieve samenwerking op basis van vertrouwen tussen de gemeente en de vergunningaanvrager is vereist. De burgemeester heeft verder meegewogen dat GBA zich in 2006 als organisator van Gay Pride in een zeer laat stadium heeft teruggetrokken.
Bij besluit van 19 juni 2008 heeft de burgemeester de aanvragen van GBA voor de locaties Beursplein, Nieuwezijdskolk, Thorbeckeplein en de Dam onder verwijzing naar artikel 2.43 van de APV afgewezen.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester de procedureregels bij het besluit van 23 februari 2009 heeft mogen betrekken. De rechtbank heeft de procedureregels voorts niet onredelijk of anderszins rechtens onaanvaardbaar geacht. De burgemeester heeft de in artikel 3 van de procedureregels neergelegde stappen a tot en met d op een juiste wijze toegepast. Bij de toetsing van de aanvragen van GBA aan stap e van artikel 3 van de procedureregels heeft de burgemeester mogen betrekken dat GBA de aanvraag om een evenementenvergunning voor Gay Pride 2006 in een laat stadium heeft ingetrokken en dat GBA in het jaar 2007 twee van de vier aan haar vergunde evenementen niet heeft georganiseerd. De burgemeester heeft de aanvragen in redelijkheid op grond van artikel 3, stap e, van de procedureregels kunnen afwijzen.
Voorts heeft de rechtbank verworpen, de door GBA aangevoerde gronden welke inhielden dat de burgemeester zijn bevoegdheid tot het verlenen van een evenementenvergunning voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend, dat de burgemeester in strijd met artikel 2:5 van de Awb heeft gehandeld door vertrouwelijke informatie aan derden te verspreiden, dat de burgemeester zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld, dat de afwijzing van de aanvragen van GBA in strijd is met artikel 10 van het EVRM en dat de burgemeester in strijd met artikel 1 van het Protocol bij het EVRM heeft gehandeld.
2.4. GBA betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan het feit dat de burgemeester niet tijdig heeft beslist op haar aanvragen. Zij heeft als gevolg van het niet tijdig beslissen door de burgemeester schade geleden, die zij in een civiele procedure wenst te verhalen. De rechtbank heeft in dit verband ten onrechte geoordeeld dat zij de geleden schade niet heeft gemotiveerd, aldus GBA.
2.4.1. Bij besluit op bezwaar van 19 mei 2008 heeft de burgemeester het bezwaar van GBA van 14 maart 2008 gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. Bij besluit op bezwaar van 23 februari 2009 heeft de burgemeester het bezwaar van 25 juni 2008 voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard, omdat reeds bij besluit op bezwaar van 19 mei 2008 over het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen was beslist. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, laat de omstandigheid dat het bezwaar gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit bij besluit op bezwaar van 19 mei 2008 gegrond is verklaard, onverlet dat de burgemeester deze bezwaargrond in het kader van het bezwaar gericht tegen de besluiten van 19 mei 2008 en 19 juni 2008 diende te beoordelen. De rechtbank heeft hierin echter terecht geen aanleiding gezien het bij haar bestreden besluit van 23 februari 2009 te vernietigen, nu de beslistermijn op aanvraag een termijn van orde is en GBA de door haar gestelde geleden schade als gevolg van de trage besluitvorming niet nader heeft gemotiveerd. Hierbij neemt de Afdeling verder in aanmerking dat de burgemeester door het bezwaar van GBA gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond te verklaren, heeft erkend dat hij niet tijdig op de aanvragen heeft beslist.
Ten aanzien van de procedureregels:
2.5. GBA betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de procedureregels heeft mogen betrekken bij het besluit van 23 februari 2009. De burgemeester heeft de procedureregels ten behoeve van de vergunningverlening voor het jaar 2008 eerst vastgesteld nadat het besluit op bezwaar van 23 februari 2009 was genomen. Voorts is geen nieuwe tekst van de procedureregels voor het jaar 2008 aan GBA bekend gemaakt. De in 2006 vastgestelde procedureregels golden slechts voor evenementen die in 2007 zouden plaatsvinden en deze procedureregels konden niet zonder meer met een jaar worden verlengd. Het was GBA bij het indienen van de aanvragen op 30 augustus 2007 dan ook niet bekend aan welke procedureregels de aanvragen zouden worden getoetst. De burgemeester heeft dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld, aldus GBA.
2.5.1. De burgemeester heeft op 26 september 2006 de procedureregels vastgesteld ten behoeve van de beoordeling van concurrerende aanvragen om een evenementenvergunning voor evenementen die in 2007 zouden plaatsvinden. Bij besluit van 9 mei 2008 heeft de burgemeester ten behoeve van Gay Pride 2008 deze procedureregels opnieuw en ongewijzigd vastgesteld. Niet valt in te zien dat de burgemeester de procedureregels niet opnieuw heeft mogen vaststellen ten behoeve van de beoordeling van de aanvragen voor het jaar 2008. Hoewel aan GBA kan worden toegegeven dat de procedureregels eerst na het indienen van de aanvragen opnieuw zijn vastgesteld, leidt dit niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester met inachtneming van de procedureregels mocht beslissen. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de heroverweging in bezwaar in beginsel geschiedt met inachtneming van het op dat moment geldende recht, waaronder de procedureregels die, anders dan GBA betoogt, reeds vóór het nemen van de besluiten van 19 mei 2008 en 19 juni 2008 door de burgemeester voor het jaar 2008 zijn vastgesteld. De rechtbank heeft bij haar oordeel verder terecht in aanmerking genomen dat de procedureregels reeds in 2007 zijn toegepast en aldus bij GBA bekend waren, dat de burgemeester in oktober 2007 bij de bevestiging van de ontvangst van de aanvragen van GBA, alsook in de brief van 24 januari 2008 te kennen heeft gegeven dat hij de procedureregels zal toepassen in het geval concurrerende aanvragen worden ingediend en dat tijdens de bijeenkomst van 15 februari 2008, waarbij ook GBA aanwezig was, te kennen is gegeven dat de procedureregels werden toegepast. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de burgemeester niet in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel door de procedureregels toe te passen bij de beoordeling van de aanvragen, nog voor deze waren vastgesteld voor het jaar 2008.
2.6. GBA betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de procedureregels een onderzoek naar de feiten en belangen door de burgemeester als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb uitsluiten. De door de burgemeester te verrichten belangenafweging is in stap f van artikel 3 van de procedureregels opgenomen. Nu volgens de procedureregels eerst de stappen a tot en met e moesten worden doorlopen en de burgemeester de aanvragen reeds heeft afgewezen op grond van stap e, is hij niet toegekomen aan de belangenafweging. GBA wordt hierdoor onevenredig in haar belangen geschaad, omdat zij het evenement Gay Pride heeft bedacht en ontwikkeld, het evenement tien jaar heeft georganiseerd en zij het eigendom heeft van het format en van de woord- en beeldmerken van Amsterdam Pride en de botenparade en de burgemeester deze zwaarwegende belangen van GBA ten onrechte niet bij de beoordeling van de aanvragen heeft betrokken. GBA voert voorts aan dat de in 2006 vastgestelde procedureregels ten onrechte niet in de gemeenteraad zijn besproken. De rechtbank heeft de procedureregels dan ook ten onrechte niet onredelijk of anderszins rechtens onaanvaardbaar geacht, aldus GBA.
2.6.1. De bevoegdheid van de burgemeester tot verlening van een evenementenvergunning is een discretionaire bevoegdheid, waarbij aan hem een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. De invulling van die beleidsvrijheid wordt terughoudend getoetst. De burgemeester heeft de wijze waarop hij de bevoegdheid tot verlening van evenementenvergunningen toepast, vastgelegd in de procedureregels.
Omdat per evenemententerrein voor eenzelfde dag en tijd slechts één evenementenvergunning kan worden verleend, heeft de burgemeester in de procedureregels objectieve beoordelingscriteria neergelegd op basis waarvan hij tot een keuze komt tussen concurrerende aanvragen.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester aldus niet tot een onredelijke beleidsbepaling is gekomen. De Afdeling volgt GBA niet in haar betoog dat de volgorde van stappen in artikel 3 van de procedureregels de afweging van belangen opschuift naar stap f, zodat daaraan niet wordt toegekomen indien de aanvraag op basis van een eerdere stap al wordt afgewezen. Ook de volgorde van de stappen en de stappen a, c, d en in het bijzonder e zijn het resultaat van, dan wel strekken tot een afweging van belangen. Dat bij stap f de in de historie van het evenement wortelende belangen van GBA aan de orde komen, doet daaraan niet af. De omstandigheid dat de procedureregels niet zijn voorgelegd aan de gemeenteraad, leidt op zichzelf niet tot een ander oordeel nu de bevoegdheid tot het verlenen van evenementenvergunningen ligt bij de burgemeester en daarmede ook de bevoegdheid tot het vaststellen van beleid voor de aanwending van de bevoegdheid. Tot slot valt, mede gelet op hetgeen over de afweging van belangen is overwogen, niet in te zien dat met het vaststellen van de procedureregels is uitgesloten dat de burgemeester bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.
Ten aanzien van de toepassing van de procedureregels:
2.7. GBA betoogt vervolgens dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de procedureregels op een juiste wijze heeft toegepast. Op grond van stap b van artikel 3 van de procedureregels diende de burgemeester de aanvragen van GBA toe te wijzen nu zij tijdig gedetailleerde aanvragen heeft ingediend. De concurrerende aanvragen van stichting Stichting ProGay (hierna: ProGay) zijn ten onrechte toegewezen, terwijl de burgemeester over onvoldoende informatie beschikte om deze te beoordelen. De rechtbank is voorts ten onrechte voorbij gegaan aan de omstandigheid dat ProGay de aanvragen niet vóór 1 november 2007, de uiterste termijn voor het aanvullen van de aanvragen, heeft aangevuld, aldus GBA.
2.7.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is met stap b van artikel 3 van de procedureregels beoogd te verzekeren dat een aanvraag een zodanig inzicht biedt dat de burgemeester zich een oordeel kan vormen over de evenementen waarvoor een vergunning is aangevraagd en hij aldus de overige stappen van artikel 3 van de procedureregels kan doorlopen. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat de aanvraag van ProGay voldoende inzichtelijk was om de volgende stappen van artikel 3 van de procedureregels te doorlopen. De rechtbank heeft daarbij terecht van belang geacht dat ProGay in de toelichting op haar aanvraag heeft aangegeven dat zij de door haar in 2007 tijdens Gay Pride georganiseerde onderdelen wil uitbreiden, verbreden en verdiepen, zodat de burgemeester de inhoud van de aanvraag van ProGay ten behoeve van de organisatie van Gay Pride in 2007 bij zijn toetsing aan stap b mocht betrekken. De rechtbank heeft verder terecht in aanmerking genomen dat ProGay in haar aanvragen per locatie beknopte informatie heeft verschaft wat betreft muziek en thema van de straatfeesten en dat bij het evenement grachtenparade is vermeld dat er langs de kant verschillende dweil- en popbands, draaiorgels en taps zullen zijn. De omstandigheid dat GBA haar aanvragen heeft voorzien van een meer uitgebreide en gedetailleerde motivering dan ProGay betekent niet dat de burgemeester reeds op grond van stap b van artikel 3 van de procedureregels de keuze op GBA had moeten laten vallen.
2.8. GBA voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen constateren dat samenwerking als bedoeld in stap c van artikel 3 van de procedureregels niet mogelijk is gebleken. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat alle concurrerende aanvragers, met uitzondering van ProGay, te kennen hebben gegeven met GBA te willen samenwerken. GBA heeft zich ingespannen om een samenwerking met ProGay te bewerkstelligen, maar ProGay stond hier afwijzend tegenover. Gelet hierop heeft de burgemeester in strijd met de inhoud en strekking van de procedureregels gehandeld door de aanvragen van ProGay toe te wijzen.
2.8.1. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat bij de beoordeling van stap c van artikel 3 van de procedureregels uitsluitend van belang is of een zodanige samenwerking tussen de concurrerende aanvragers tot stand is gekomen dat één aanvraag resteert. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling aan deze stap, anders dan GBA betoogt, niet van belang is welke aanvrager verantwoordelijk is voor het niet tot stand komen van de samenwerking.
2.9. De rechtbank heeft volgens GBA voorts miskend dat de burgemeester een onjuiste afweging heeft gemaakt van de inhoud van de aanvragen aan de hand van het totaalprogramma van activiteiten en daarom stap d van artikel 3 van de procedureregels onjuist heeft toegepast. Nu ProGay onvolledige en summier gemotiveerde aanvragen heeft ingediend, had de burgemeester de aanvragen van GBA moeten toewijzen. Zij heeft zeer gedetailleerde aanvragen voor de verschillende locaties ingediend.
2.9.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanvragen van ProGay en de aanvragen van GBA min of meer vergelijkbare elementen bevatten, nu beide aanvragen op hoofdlijnen strekten tot het organiseren van een evenement waarbij optredens en feesten en cultuur-, film- en sportevenementen worden georganiseerd. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat de burgemeester op grond van stap d van artikel 3 van de procedureregels niet tot een keuze heeft kunnen komen tussen de concurrerende aanvragen.
2.10. GBA betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de aanvragen heeft mogen afwijzen onder verwijzing naar stap e van artikel 3 van de procedureregels. De burgemeester heeft ten onrechte het verloop van het vergunningtraject in voorgaande jaren betrokken bij de beoordeling op grond van deze stap. Dat de burgemeester de houding van GBA niet constructief vindt, is hierbij niet relevant. Bovendien heeft de burgemeester bij de beoordeling ten onrechte het verloop van het vergunningtraject in 2007 betrokken. De rechtbank heeft voorts ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester bij de beoordeling op grond van stap e van artikel 3 van de procedureregels de omstandigheid dat GBA haar aanvraag in het jaar 2006 heeft ingetrokken, heeft mogen betrekken. De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder GBA zich genoodzaakt zag deze aanvraag in te trekken ten onrechte niet in haar oordeel betrokken. GBA voert verder aan dat zij tijdens de door haar georganiseerde Gay Prides vele sportieve en culturele activiteiten heeft georganiseerd, terwijl ProGay tijdens de door haar georganiseerde Gay Prides in 2006 en 2007 een tweetal sportieve activiteiten en geen culturele activiteiten heeft georganiseerd. Gelet op deze ervaringen uit het verleden met door haar georganiseerde evenementen, diende de burgemeester haar aanvragen dan ook toe te wijzen, aldus GBA.
2.10.1. De burgemeester heeft aan de afwijzing van de aanvragen van GBA blijkens het bij de rechtbank bestreden besluit onder andere ten grondslag gelegd dat GBA haar aanvraag om een evenementenvergunning voor de organisatie van Gay Pride in het jaar 2006 in een laat stadium heeft ingetrokken en dat GBA in het jaar 2007 twee van de vier aan haar vergunde evenementen niet heeft georganiseerd.
Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat GBA evenementen vergund krijgt die op het culturele vlak een toegevoegde waarde hebben voor Gay Pride. In het jaar 2007 zijn op die grond vier evenementen aan GBA vergund. GBA heeft in dit verband onweersproken en gemotiveerd gesteld dat het haar aan voldoende financiële middelen ontbrak om in het jaar 2007 alle vier de evenementen te organiseren. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat aan haar op grond van stap d slechts vergunningen worden verleend voor de organisatie van culturele evenementen, die iets bijzonders toevoegen aan het evenement in totaliteit. Dergelijke evenementen evenwel zijn relatief duur en leveren weinig financiële middelen op, dit in tegenstelling tot straatfeesten en optredens die juist de financiële middelen moeten opleveren om de culturele evenementen mogelijk te maken. De aanvragen van GBA voor populaire en lucratieve evenementen worden haar niet op grond van stap d vergund en worden haar op grond van stap e geweigerd. Bovendien is aan haar geen subsidie verstrekt voor de organisatie van de vier evenementen in het jaar 2007. Zij heeft er in dat jaar om die reden en vanwege de tijdsdruk die zij ondervond, de voorkeur aan gegeven om twee van de vier evenementen tijdens Gay Pride 2007 te organiseren. Naar het oordeel van de Afdeling is de burgemeester bij de beoordeling van de motieven van GBA om in 2007 slechts twee van de vier aan haar vergunde evenementen te organiseren ten onrechte aan dit gemotiveerde betoog voorbij gegaan. Nu dit betoog ook ter zitting van de Afdeling niet is weerlegd, heeft de burgemeester ten onrechte aan GBA tegengeworpen dat zij in het jaar 2007 niet alle aan haar vergunde evenementen heeft georganiseerd. De burgemeester heeft deze omstandigheid, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet aan de afwijzing van de aanvragen ten grondslag mogen leggen.
Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester bij de toetsing van de aanvragen van GBA aan artikel 3, stap e, van de procedureregels heeft mogen betrekken dat GBA haar aanvraag voor de organisatie van Gay Pride 2006 in een laat stadium heeft ingetrokken. De Afdeling acht de door GBA gestelde omstandigheden waaronder zij deze aanvraag heeft ingetrokken niet zodanig dat dit niet aan haar kan worden tegengeworpen. De burgemeester mocht zich in dit verband op het standpunt stellen dat de veronderstelling van GBA dat zij in het geheel geen subsidie meer zou verkrijgen en haar aanvraag om die reden heeft ingetrokken, voor haar risico dient te blijven.
2.11. GBA betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zijn bevoegdheid tot het verlenen van een evenementenvergunning voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. De burgemeester heeft volgens GBA zijn bevoegdheid tot het verlenen van een vergunning ten behoeve van Gay Pride 2008 aangewend om te bewerkstelligen dat GBA slechts een zeer kleine bijdrage aan het evenement kan leveren.
2.11.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat niet valt in te zien dat de burgemeester zijn bevoegdheid tot het verlenen van een evenementenvergunning voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend, door aanvragen om een evenementenvergunning van ProGay toe te wijzen en die van GBA af te wijzen.
2.12. GBA voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester zijn taak zonder vooringenomenheid heeft vervuld. Zij heeft talrijke voorbeelden van vooringenomenheid van de burgemeester aangedragen. De vooringenomenheid van de burgemeester is bovendien structureel van aard. De rechtbank heeft voorts ten onrechte geen acht geslagen op de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2009 in zaak nr.
200900476/1/H3. Vooringenomenheid blijkt volgens GBA verder uit het feit dat de gemeente Amsterdam exclusief voor ProGay, kosteloos, het nieuwe logo voor de Amsterdamse Gay Pride heeft ontworpen en het feit dat ProGay in de jaren 2007 tot en met 2010 subsidie heeft ontvangen van de gemeente.
2.12.1. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling in de door GBA gestelde omstandigheden grond om te oordelen dat de burgemeester zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet van enige betrokkenheid bij de besluitvorming in 2008 van de stichting Stichting Amsterdam Partners, waarvan de burgemeester de voorzitter is, is gebleken. Niet valt in te zien dat de rechtbank hierbij geen acht zou hebben geslagen op de door GBA genoemde uitspraak van de Afdeling. Deze uitspraak ziet op de vergunningverlening ten behoeve van Gay Pride in het jaar 2007. De omstandigheden dat de gemeente Amsterdam exclusief en kosteloos voor ProGay het nieuwe logo voor de Amsterdamse Gay Pride zou hebben ontworpen en dat ProGay in de jaren 2007 tot en met 2010 subsidie heeft ontvangen van de gemeente, waarvan een deel onrechtmatig zou zijn verstrekt, leiden evenmin tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de burgemeester zijn taak met vooringenomenheid zou hebben vervuld.
2.13. GBA betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de burgemeester in strijd heeft gehandeld met artikel 1 van het Protocol bij het EVRM. De burgemeester heeft ten onrechte derden gefaciliteerd in het commercieel exploiteren van intellectuele eigendommen die aan haar toebehoren, aldus GBA.
2.13.1. GBA heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het concept en format van het evenement "de Amsterdam Gay Pride" in 1996 heeft bedacht en sedertdien heeft ontwikkeld en verfijnd. De unieke kenmerken van het format, zijnde de combinatie van het tijdstip van het evenement, de locatie en de grachtenparade gecombineerd met straatfeesten, sport en cultuur zijn volgens haar ter bescherming vastgelegd bij de belastingdienst. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de woord- en beeldmerknamen "Amsterdam Pride" en "Canal Parade" door haar zijn gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau.
GBA heeft de stelling dat, met de enkele verlening door de burgemeester van een vergunning aan andere aanvragers, gegeven is dat een inbreuk wordt gemaakt op het door haar gestelde intellectuele eigendom, evenwel niet gestaafd met objectieve gegevens. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het betoog van GBA dienaangaande niet slaagt.
2.14. GBA voert aan dat de rechtbank het beroep op artikel 10 van het EVRM ten onrechte heeft verworpen. De burgemeester heeft aan de afwijzing van de door haar verzochte vergunningen ten grondslag gelegd dat haar houding in het traject tot vergunningverlening niet constructief was. De burgemeester heeft de aanvragen op grond van subjectieve beweegredenen afgewezen, waardoor GBA is bestraft voor het uiten van kritiek in het openbaar.
2.14.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 2.7.1, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester met het vaststellen van de procedureregels niet tot een onredelijke beleidsbepaling is gekomen. Hieraan is inherent dat op grond van de procedureregels tot een keuze wordt gekomen voor één van de aanvragers. Dat die keuze niet op GBA is gevallen, betekent niet dat zij reeds daarom wordt beperkt in haar recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het EVRM. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat de burgemeester aan de weigering de objectieve omstandigheid ten grondslag heeft gelegd dat GBA haar aanvraag ten behoeve van de organisatie van Gay Pride in het jaar 2006 in een laat stadium heeft ingetrokken.
2.15. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die de burgemeester aanleiding hadden moeten geven af te wijken van de procedureregels en dat de burgemeester de aanvragen van GBA in redelijkheid heeft kunnen afwijzen onder verwijzing naar stap e van artikel 3 van de procedureregels. De rechtbank heeft dan ook, anders dan GBA betoogt, de gronden met betrekking tot stap f van artikel 3 van de procedureregels terecht buiten beschouwing gelaten.
2.16. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011