201007965/1/H2.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juli 2010 in zaak nr. 10/1772 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad)
Bij besluit van 5 oktober 2009 heeft de raad een verzoek van [appellant] om het toekennen van schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2010 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 september 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 18 maart 2011.
2.1. Bij besluit van 4 december 2007 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het vastgestelde inkomen de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt. Bij brief van 7 december 2007 heeft [appellant] om herziening van dat besluit verzocht, omdat daarin volgens hem ten onrechte is uitgegaan van de draagkracht van een alleenstaande, terwijl hij gehuwd is. Bij brief van 16 januari 2008 heeft de raad [appellant] bericht dat het verzoek om herziening onvolledig was en verzocht om een nadere toelichting. Dit verzoek is herhaald bij brief van 26 maart 2008. Bij besluit van 25 april 2008 heeft de raad de aanvraag van [appellant] wegens het niet aanvullen van de onvolledige aanvraag buiten behandeling gesteld.
2.2. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van schade die het gevolg is van het buiten behandeling stellen van zijn aanvraag om een toevoeging. Hij heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat de raad zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, aangezien de raad een onderzoeksplicht heeft en derhalve zelf de gegevens met betrekking tot zijn woonadres en het al dan niet voeren van een gezamenlijke huishouding, noodzakelijk voor het berekenen van de draagkracht, had moeten opvragen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - de raad zijn aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen stellen omdat hij de noodzakelijke gegevens met betrekking tot zijn woonadres en het al dan niet voeren van een gemeenschappelijke huishouding, waarom de raad had verzocht, niet heeft overgelegd en de eigen controle van de raad niet toereikend is om die gegevens te achterhalen. [appellant] voert daartoe aan dat ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de raad een onderzoeksplicht rust en de raad zelf de gevraagde gegevens had moeten achterhalen.
2.3.1. Gelet op het inleidende verzoek om schadevergoeding en hetgeen overigens uit de stukken is gebleken kan het verzoek om schadevergoeding niet anders worden begrepen dan dat het betrekking heeft op schade die het gevolg is van de - volgens [appellant] onrechtmatige - buiten behandelingstelling van de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand. [appellant] heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Dat, naar [appellant] betoogt, hij het besluit nooit persoonlijk ontvangen heeft, zodat hij daarvan niet op de hoogte was en daar derhalve ook geen bezwaar tegen kon maken, temeer nu hem evenmin kenbaar was gemaakt dat hij zelf tegen dat besluit had kunnen opkomen, maakt dat niet anders. Daartoe is van belang dat [appellant] zich bij zijn aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand heeft laten bijstaan door een gemachtigde. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 8 december 2010 in zaak nr.
201003539/1/M2) vloeit uit artikel 2:1 van de Awb, gelezen in verband met artikel 6:17 van die wet en de wetsgeschiedenis voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt en dat, indien een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde wordt toegezonden, sprake is van een bekendmaking op de voorgeschreven wijze. Niet doorslaggevend is of het besluit daarnaast ook aan belanghebbende is gestuurd. [appellant] betwist niet dat het besluit tot buiten behandelingstelling van zijn aanvraag door zijn gemachtigde is ontvangen. Gelet daarop moet het ervoor worden gehouden dat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Dat zijn gemachtigde hem daarvan niet op de hoogte heeft gesteld is, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, een omstandigheid die voor risico van [appellant] komt en vormt geen grond voor het oordeel dat [appellant] daarom geen bezwaar heeft kunnen maken tegen dat besluit. Evenmin is gebleken dat [appellant], zo spoedig mogelijk nadat hij van het besluit op de hoogte is geraakt, daartegen alsnog bezwaar heeft gemaakt.
2.3.2. Nu de buiten behandelingstelling in rechte onaantastbaar geworden is, moet in dit geval van de rechtmatigheid daarvan worden uitgegaan. Dat betekent dat in deze procedure, die betrekking heeft op de vergoeding van schade als gevolg van de buiten behandelingstelling, de onrechtmatigheid van dat besluit niet meer aan de orde kan komen. Het daartoe strekkende betoog van [appellant] treft reeds daarom geen doel. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht, zij het op onjuiste gronden, overwogen dat de raad het verzoek van [appellant] om schadevergoeding terecht heeft afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011