ECLI:NL:RVS:2011:BQ0275

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006124/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling wijzigingsplan agrarisch bouwperceel Haaksbergerstraat door college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente op 27 april 2010 een wijzigingsplan vastgesteld voor een agrarisch bouwperceel aan de Haaksbergerstraat. Dit plan voorziet in de bouw van een nieuwe varkensstal, wat door de appellant wordt betwist. De appellant stelt dat het college ten onrechte het wijzigingsplan heeft vastgesteld, omdat niet voldaan zou zijn aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan 'Buitengebied Ambt Delden'. Hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door geur- en geluidshinder, en betoogt dat de nieuwe stal ook binnen het bestaande bouwperceel kan worden gerealiseerd.

Het college verdedigt het wijzigingsplan door te stellen dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en dat de nieuwe locatie efficiënter is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 maart 2011 behandeld. De appellant was bijgestaan door mr. B. de Jong, terwijl het college werd vertegenwoordigd door A.J.B. ter Braak. De Afdeling heeft overwogen dat het college terecht heeft vastgesteld dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan. De Afdeling concludeert dat de bouw van de stal op de voorgestelde locatie noodzakelijk is voor een goede agrarische bedrijfsvoering en dat de milieuvergunning voldoende waarborgen biedt voor de geur- en geluidshinder.

De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het college in strijd met de goede ruimtelijke ordening heeft gehandeld. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 6 april 2011.

Uitspraak

201006124/1/R3.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente Hof van Twente,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2010 heeft het college het wijzigingsplan "Haaksbergerstraat […]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. de Jong, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door A.J.B. ter Braak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de vorm en de uitbreiding van het agrarische bouwperceel tot 1,5 ha op de locatie Haaksbergerstraat […] met het oog op de bouw van een nieuwe varkensstal.
2.2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte het wijzigingsplan heeft vastgesteld. Hij stelt dat niet aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden" (hierna: het bestemmingsplan) wordt voldaan, nu niet duidelijk is waarom het uit het oogpunt van een agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk zou zijn om de nieuwe schuur te situeren ten zuidoosten van de bestaande opstallen. Volgens hem kan deze schuur ook binnen het bestaande bouwperceel worden gebouwd. [appellant] vreest een ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. In het kader van de geurbelasting voert hij aan dat op 15 januari 2008 een milieuvergunning is verleend voor het uitbreiden van de vleesvarkenshouderij met een nieuwe stal en dat bij de berekening van de geurbelasting als gevolg van het wijzigingsplan onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. Ten tijde van het verlenen van de milieuvergunning was immers alleen uitbreiding ten noorden van de bebouwing mogelijk, terwijl het wijzigingsplan voorziet in bouwmogelijkheden op een andere plaats en op kortere afstand tot zijn perceel. Hetzelfde gebrek geldt voor de geluidbelasting. Ten aanzien van de luchtkwaliteit voert [appellant] aan dat ten onrechte is uitgegaan van een situatie waarbij het dichtstbijzijnde emissiepunt op 80 m ligt.
2.2.1. Het college is van mening dat aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan, nu de verbouwing en de uitbreiding van de bestaande stallen met het oog op strengere huisvestingseisen en milieuverplichtingen noodzakelijk zijn. Dit kan niet plaatsvinden binnen het bestaande bouwperceel. Verder stelt het college dat bij de milieuvergunning rekening is gehouden met de door het wijzigingsplan mogelijk gemaakte uitbreiding en er onderzoek is gedaan naar de te verwachten geur- en geluidhinder.
2.2.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de gronden op de plankaart aangeduid met de bestemming "Agrarische gebieden" in de bestemmingscategorie "Agrarisch gebied" bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, een en ander met bijbehorende bebouwing.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, is uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan op het agrarisch bouwperceel:
- bedrijfsgebouwen met een maximale hoogte van 12 m, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische activiteiten zoals bedoeld in het eerste lid niet meer mag bedragen dan de in bijlage 1 opgenomen maximale bebouwde oppervlakte;
(…)
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder g, kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor wat betreft het veranderen van de grenzen van een agrarisch bouwperceel met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de oppervlakte van het agrarische bouwperceel mag maximaal 1,5 ha bedragen;
- het veranderen van de grenzen dient uit oogpunt van agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk te zijn;
- er dient sprake te zijn van een reële bouwbehoefte.
2.2.3. Het betrokken agrarische bedrijf wil een wijziging van het huidige agrarische bouwperceel, omdat het een nieuwe varkensstal wil bouwen, die niet past binnen het huidige bouwperceel. Het college heeft in het kader van de wijzigingsvoorwaarde dat het veranderen van de grenzen van het bouwperceel uit het oogpunt van een agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk dient te zijn, gesteld dat de bouw van de stal op de voorgenomen locatie voor een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering noodzakelijk is. Daarbij heeft een rol gespeeld dat met de beoogde bebouwing op deze locatie een gesloten bedrijfsketen mogelijk is. Mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting door de eigenaar van het agrarische bedrijf op de voorgenomen uitbreiding, is aannemelijk dat deze uitbreiding niet past binnen het bestaande bouwperceel en is aannemelijk dat de wijziging van de vorm en de uitbreiding van het bouwperceel uit het oogpunt van een agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk zijn. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan voormelde wijzigingsvoorwaarde is voldaan.
2.2.4. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid hiervan binnen het gebied waarop deze bevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de voorziene wijziging is gerechtvaardigd.
2.2.5. In de ten tijde van het bestreden besluit geldende milieuvergunning van 15 januari 2008 voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf is ingegaan op de te verwachten geurhinder. In de milieuvergunning is vermeld dat op grond van de Regeling Stankemissie veehouderijen een afstand van minimaal 25 meter in acht dient te worden genomen bij stankgevoelige objecten in de categorie IV. Deze afstand zal volgens de milieuvergunning bij de woning van [appellant] in acht worden genomen, nu de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf op het perceel Haaksbergerstraat […] tot de woning van [appellant] ongeveer 45 m bedraagt. Uit de bij de milieuvergunning behorende tekening en de verbeelding van het wijzigingsplan blijkt dat het wijzigingplan de bebouwing mogelijk maakt zoals die op voormelde tekening staat aangeduid. Voorts staat vast dat het wijzigingsplan de vestiging van een dierenverblijf op een afstand van minder dan 25 m tot aan de woning van [appellant] niet mogelijk maakt. Daarmee wordt voldaan aan de in artikel 5, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij bedoelde afstand van 25 m tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en de buitenzijde van een dierenverblijf. Verder heeft een medewerker van de gemeente ten behoeve van de uitbreiding van het agrarische bedrijf een geurberekening gemaakt, die is neergelegd in een memo van 29 april 2009. Uit deze berekening volgt dat reeds sprake is van een matig leefklimaat op het perceel [locatie] en dat de in het wijzigingsplan voorziene uitbreiding van de veehouderij niet zal leiden tot een verslechtering van dit leefklimaat. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het wijzigingsplan op het perceel van [appellant] een toename van geurhinder zal ontstaan.
2.2.6. Ten aanzien van de te verwachten geluidhinder staat in de milieuvergunning dat het bedrijf kan voldoen aan de geluidnormen uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Uit een vergelijking van de verbeelding van het wijzigingsplan met de bij de milieuvergunning behorende tekening volgt dat de bedrijfsbebouwing op grond van het wijzigingsplan niet of niet wezenlijk dichterbij de woning van [appellant] dan met het voorheen geldende bouwperceel mogelijk is. Gelet hierop heeft de raad de geluidhinder waarvan in de milieuvergunning is uitgegaan representatief kunnen achten voor de situatie die in het wijzigingsplan is voorzien. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het wijzigingsplan op het perceel van [appellant] zodanige geluidhinder zal ontstaan, dat het college dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten.
2.2.7. Artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer biedt het kader voor de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit voor de uitoefening of de toepassing van de in het tweede lid van dit artikel opgesomde bevoegdheden en wettelijke voorschriften. In het tweede lid van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn geen bevoegdheden en wettelijke voorschriften opgenomen die thans aan de orde zijn, namelijk de vaststelling van een wijzigingsplan. Derhalve is artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer in dit geval niet van toepassing en kan het betoog van [appellant] omtrent de luchtkwaliteit reeds daarom niet slagen.
2.2.8. Ten gevolge van het wijzigingsplan zal een deel van het uitzicht van [appellant] op het landelijke gebied verdwijnen, nu het wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid langs de zijde van het perceel van [appellant] bedrijfsbebouwing met een maximale hoogte van 12 m te bouwen. Mede gelet op de eerdergenoemde afstand van de woning van [appellant] tot de voorziene bedrijfsbebouwing heeft het college echter in redelijkheid minder gewicht kunnen toekennen aan het belang van [appellant] bij het behoud van het huidige uitzicht dan aan het belang van de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf op dit deel van zijn gronden.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011
459-656.