ECLI:NL:RVS:2011:BQ0272

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908901/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Lijnden Lijnderdijk 191-193 en beroep tegen de vaststelling door de gemeente Haarlemmermeer

Op 6 april 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen de besloten vennootschap Betonmortelbedrijven Cementbouw B.V. (BCB) en de raad van de gemeente Haarlemmermeer. Het geschil betreft het bestemmingsplan 'Lijnden Lijnderdijk 191-193', dat op 15 oktober 2009 door de raad is vastgesteld. BCB heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij van mening is dat het plan niet voorziet in de mogelijkheid om een betonmortelcentrale te vestigen, wat zij noodzakelijk acht voor haar bedrijfsvoering. De Afdeling heeft in haar uitspraak vastgesteld dat het besluit van de raad in strijd is met artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, maar heeft ook overwogen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Dit betekent dat, hoewel het besluit vernietigd is, de gevolgen van het besluit niet ongedaan worden gemaakt. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan het algemeen belang van de leefbaarheid en het woonkarakter van het gebied dan aan de belangen van BCB. De raad heeft de mogelijkheid van een betonmortelcentrale niet in het bestemmingsplan opgenomen, omdat dit niet past binnen de huidige beleidsvisie voor het gebied. De Afdeling heeft de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van BCB, maar heeft het verzoek om reiskosten niet ingewilligd. De uitspraak benadrukt de afweging tussen economische belangen en de bescherming van de leefomgeving.

Uitspraak

200908901/1/R1.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Betonmortelbedrijven Cementbouw B.V. (hierna: BCB), gevestigd te Heemstede,
appellante,
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597, heeft de raad het bestemmingsplan "Lijnden Lijnderdijk 191-193" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft BCB bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2009, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2010, waar BCB, vertegenwoordigd door [kam-coördinator], en bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J.H. Nijman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 17 november 2010, nr.
200908901/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen drie maanden na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597, te herstellen.
Bij brief van 11 februari 2011, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2011, heeft de raad te kennen gegeven het gebrek in het besluit van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597, te hebben hersteld.
Bij brief van 22 februari 2011 is BCB in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Door BCB zijn bij brief van 23 februari 2011 en bij brief van 10 maart 2011 zienswijzen naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling heeft bij de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597, is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Daartoe wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De Afdeling zal evenwel bezien of de brief van de raad van 11 februari 2011 en de beoordeling van de overige beroepsgronden aanleiding geven de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
2.2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen drie maanden na de verzending van deze tussenuitspraak:
- alsnog overleg met de betrokken diensten van provincie als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro te plegen en op basis van de uitkomst van dat overleg het besluit van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597, alsnog toereikend te motiveren, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
2.3. De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak overleg gevoerd met de betrokken diensten van de provincie als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro.
Bij brief van 6 december 2010 heeft het college van gedeputeerde staten (hierna: het college) aan de raad te kennen gegeven dat het plangebied in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is aangeduid als rijksbufferzone en als gebied voor gecombineerde landbouw. Het gebied is niet aangeduid als bedrijventerrein voor milieucategorie 4 of 5. De Ringvaart is aangeduid als ecologische zone en de dijk als waterkering. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is het gebied aangeduid als landelijk gebied en de Lijnderdijk als regionale waterkering. Tegen deze achtergrond geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, aldus het college. Evenmin heeft de terinzagelegging van het ontwerpplan aanleiding gegeven tot het indienen van zienswijzen door het college. In het Streekplan Noord-Holland Zuid, zoals dat ten tijde van de terinzagelegging gold, waren de in geding zijnde gronden aangeduid als natuurgebied en natuurontwikkeling.
De raad heeft ingestemd met de reactie van het college en heeft het besluit van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597, in stand gelaten met aanvulling van de motivering op het punt van het vooroverleg met de betrokken diensten van de provincie.
2.4. In haar zienswijze heeft BCB vermeld dat zij zich nog steeds niet met het besluit van 15 oktober 2009 kan verenigen. Zij betoogt dat het gebrek met betrekking tot het ontbreken van vooroverleg met de betrokken diensten van de provincie weliswaar hersteld is, maar dat de overige gebreken waarop zij in beroep heeft gewezen onverminderd voortbestaan. Zij voert aan dat de genoemde alternatieve locatie, bedrijventerrein De Liede, geen alternatief voor (her)vestiging van haar bedrijf biedt, daar dit terrein niet aan het water gelegen is. BCB stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen.
2.5. Gelet op 2.3 overweegt de Afdeling dat het in de tussenuitspraak geconstateerde en in 2.2 genoemde gebrek is hersteld.
2.6. Ten aanzien van het betoog van BCB in beroep dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de bestaande situatie ter plaatse, overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting de bestaande situatie in het plangebied is beschreven. Gelet hierop en nu het plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt maar slechts een inperking van de bestaande gebruiksmogelijkheden inhoudt, heeft de raad in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat nader onderzoek achterwege heeft kunnen blijven.
2.7. Ten aanzien van het betoog van BCB dat aan het plan een oneigenlijk oogmerk ten grondslag ligt en dat het plan uitsluitend is opgesteld om de hervestiging van de betonmortelcentrale op deze plaats tegen te gaan, overweegt de Afdeling het volgende.
Volgens paragraaf 5 van de plantoelichting was in het verleden een betoncentrale gevestigd op het perceel Lijnderdijk 191-193, maar is dit gebruik reeds in 2003 beëindigd. Voorts wordt aangegeven dat een dergelijk bedrijf met zijn zware verkeer niet langer in de geldende beleidsvisie voor Lijnden en de ringdijk past. Een bedrijfsfunctie op het perceel past op zich wel in het gemengde karakter van de ringdijk, mits de ruimtelijke aspecten van de bedrijfsactiviteiten beperkt blijven. Het gemengde karakter brengt met zich dat voor Lijnden een streven past naar bedrijvigheid die valt in de milieucategorieën 1 en 2, omdat deze het best passen bij de schaal van het dorp en aansluiten bij het te behouden woonkarakter. Bedrijven die naar aard en omvang niet passen in Lijnden worden strak bestemd, aldus de plantoelichting. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van oneigenlijke motieven die aan het plan ten grondslag liggen.
2.8. Voor zover BCB heeft aangevoerd dat de plantoelichting slordigheden bevat, nu op een aantal punten de omschrijving PM is opgenomen, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting niet bindend is, zodat hieraan geen juridische betekenis toekomt. BCB heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de plantoelichting dusdanige onvolkomenheden bevat, dat om die reden reeds geoordeeld moet worden dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden.
2.9. BCB betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een betonmortelcentrale. Zij voert aan dat het plan is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij de leefbaarheid binnen Lijnden wil bevorderen en het gemengde karakter van het gebied wil behouden. Daartoe heeft hij de vestiging van zware vormen van bedrijvigheid ter plaatse willen uitsluiten. Volgens de raad houdt het plan slechts een beperkte verandering ten opzichte van het voorgaande plan in en verandert er functioneel niets nu de bestemming gehandhaafd blijft.
2.9.2. Het perceel heeft in het plan de bestemming "Bedrijf 2". Daarmee zijn deze gronden ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten die vallen in ten hoogste categorie 2 van de Lijst Bedrijfstypen behorende bij het bestemmingsplan, met uitzondering van garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen (als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en het Vuurwerkbesluit);
[..]
In het voorgaande bestemmingsplan "Lijnden" hadden de gronden de bestemming "Handel en Nijverheid" en behoorde vestiging van een betonmortelcentrale tot de gebruiksmogelijkheden.
Niet in geschil is dat het plan, in tegenstelling tot het voorgaande plan, de vestiging van een betonmortelcentrale niet mogelijk maakt.
2.9.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de wens van BCB om een betonmortelcentrale mogelijk te maken op het perceel moet worden beschouwd als een verzoek om nieuwvestiging te kunnen realiseren. Anders dan BCB stelt is er geen sprake van het niet als zodanig bestemmen van een betonmortelcentrale, daar de voormalige betonmortelcentrale in 2003 is gesloopt en er sindsdien ter plaatse feitelijk geen activiteiten meer plaatsvinden. Het feit dat BCB voornemens is om ter plaatse wederom een betonmortelcentrale te vestigen, en dat de raad hier ten tijde van de planvaststelling al van op de hoogte was, doet hier niet aan af.
Tevens heeft de raad in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat nieuwvestiging van een dergelijk bedrijf met zwaar verkeer naar aard en omvang niet past in de omgeving, die grotendeels bestaat uit woningen in lintbebouwing.
BCB heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen alternatieve locatie voor (her)vestiging voorhanden is. De enkele stelling dat bedrijventerrein De Liede geen alternatief voor hervestiging biedt is hiertoe niet voldoende.
2.10. Gelet op het vorenstaande oordeelt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van het plan in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan het algemeen belang bij behoud van het woonkarakter van het gebied en het bevorderen van de leefbaarheid ter plaatse dan aan het belang van BCB bij hervestiging ter plaatse.
2.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 2.3.-2.10. ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.12. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Het verzoek om vergoeding van de reiskosten van de advocaat van BCB wordt niet ingewilligd, daar in het toegekende bedrag van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand de reiskosten die door de beroepsmatige rechtsbijstandverlener zijn gemaakt, zijn verdisconteerd.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haarlemmermeer van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Haarlemmermeer tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Betonmortelbedrijven Cementbouw B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311 euro, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Haarlemmermeer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Betonmortelbedrijven Cementbouw B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011
466-667.