ECLI:NL:RVS:2011:BQ0260

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004591/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bergstraat 15a, Sambeek en de gevolgen voor de ruimtelijke ordening

Op 11 februari 2010 heeft de raad van de gemeente Boxmeer het bestemmingsplan "Bergstraat 15a, Sambeek" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Boxmeer, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat het plan in strijd is met het Rijks- en provinciaal beleid, omdat het plangebied niet is aangewezen als stedelijk gebied en woningbouw in een natuurgebied mogelijk maakt. De raad van de gemeente Boxmeer stelt echter dat het plan voldoet aan de vereisten van de Nota Ruimte en andere relevante beleidsdocumenten, en dat het perceel zich binnen de begrenzingen van het komplan Sambeek bevindt, wat het tot een inbreidingslocatie maakt.

De zaak is behandeld op 25 februari 2011, waarbij de appellanten bijgestaan werden door hun advocaten en de raad vertegenwoordigd was door een ambtenaar. De appellanten hebben hun bezorgdheid geuit over de waterhuishouding en de mogelijke hinder van de nieuwe woning, terwijl de raad stelt dat de adviezen van het Waterschap Aa en Maas en Rijkswaterstaat positief zijn en dat de waterhuishouding adequaat is geregeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld, maar concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving.

De Afdeling oordeelt dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de ruimtelijke ordening en dat er geen reden is om aan te nemen dat het plan niet uitvoerbaar is. De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard, en de Raad van State bevestigt de beslissing van de gemeente Boxmeer om het bestemmingsplan vast te stellen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar gemaakt op 6 april 2011.

Uitspraak

201004591/1/R3.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Boxmeer,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Boxmeer,
en
de raad van de gemeente Boxmeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bergstraat 15a, Sambeek" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 7 juni 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door W. Hilbink, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. S. Lemhour, en de raad, vertegenwoordigd door P.G.C. Claassen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een regeling voor de bouw van een woning op het perceel [locatie a].
2.2. [appellant sub 2] stelt dat het plan in strijd is met het Rijks- en provinciaal beleid. In dit verband voert hij aan dat het plangebied niet is gelegen binnen een gebied dat in de Nota Ruimte is aangewezen als stedelijk gebied. Voorts is het plan in strijd met de Interimstructuurvisie Noord Brabant, Brabant in Ontwikkeling en de Paraplunota Ruimtelijke Ordening (hierna onderscheidenlijk: de Interimstructuurvisie en de Paraplunota) van de provincie Noord-Brabant, nu het plan niet uit gaat van zuinig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking aangezien woningbouw mogelijk wordt in een natuurgebied. Voorts is het plan in strijd met het uitwerkingsplan "Land van Cuijk" (hierna: het uitwerkingsplan), nu de ruimtelijke kwaliteit en het karakter van het plangebied worden aangetast.
2.3. De raad stelt dat bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met de Nota Ruimte, de Interimstructuurvisie, de Paraplunota en het uitwerkingsplan op grond waarvan bij het zoeken naar nieuwe locaties voor woningbouw gestreefd wordt naar zogenaamde inbreiding, oftewel zuinig ruimtegebruik. Nu het perceel niet is gelegen in een natuurgebied doch binnen de begrenzingen van het komplan Sambeek en aan beide zijden van het perceel reeds woningen staan, voldoet het plangebied volgens de raad aan de definitie voor een inbreidingslocatie en is dus ook geen sprake van aantasting van de ruimtelijke kwaliteit.
2.4. Gelet hierop heeft de raad zich met juistheid op het standpunt gesteld dat het plan past in het nationaal en provinciaal ruimtelijk beleid.
2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de raad de adviezen van het Waterschap Aa en Maas en Rijkswaterstaat ten onrechte als positieve adviezen in het kader van de verplichte watertoets heeft aangemerkt. Zij stellen dat het verlies aan waterbergend vermogen als gevolg van het plan veel groter is dan aangegeven in de plantoelichting. Voorts betogen zij dat niet voldaan kan worden aan de daarin voorgeschreven aanleg van een infiltratiepoel van minimaal 83 m3. Deze omvang, die niet in de planregels is voorgeschreven, is gebaseerd op een toename van het verhard oppervlak met 400 m2 overeenkomstig de grootte van het bouwvlak, doch verwacht mag worden dat er met bestrating en vergunningvrij bouwen meer verhard zal worden. Als gevolg van het hoogteverschil en de mogelijkheid van onderkeldering verwachten zij veel hinder van hoge waterstanden.
2.5.1. Volgens paragraaf 4.7 van de plantoelichting is in het kader van een eerder bouwplan uitgegaan van een verhard oppervlak van 400 m2 waarvoor een infiltratiepoel van 13 m3 is vereist. Daarnaast dient de infiltratiepoel een inhoud te hebben van ten minste 70 m3 ter compensatie van de beperking van het waterbergend vermogen van het winterbed van de Maas. De combinatie van fijne zandgrond en een diepe grondwaterstand zorgen volgens deze paragraaf voor een goede infiltratie in de bodem waardoor het project geen effect zal hebben op de grondwaterstanden. Het water van de verhardingen zal op het perceel zelf infiltreren, zonder tussenkomst van de infiltratiepoel. Bij extreme regenval zal het water van de daken via de bladvangers op het eigen perceel stromen, waardoor geen overlast is te verwachten voor omliggende percelen. Een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil is als gevolg van voornoemd bouwplan niet te verwachten. Gezien het lage peil wordt de woning onderkelderd. Rijkswaterstaat heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bouwplan, mits een compensatie van het waterbergend vermogen van tenminste 70 m3 wordt gecreëerd, aldus de plantoelichting.
2.5.2. Blijkens het advies van Waterschap Aa en Maas over een eerder ingediend bouwplan, welk advies als bijlage in de plantoelichting is opgenomen, wordt op een goede wijze invulling gegeven aan de uitgangspunten van de watertoets en duurzaam waterbeheer. Uit het van de plantoelichting deel uitmakende wateradvies van Rijkswaterstaat van 27 november 2007 over dit bouwplan volgt dat de bouw in principe mogelijk is onder de voorwaarde dat het verlies aan bergend vermogen wordt gecompenseerd en wordt een positief wateradvies verstrekt.
2.5.3. Het perceel heeft in het plan naast een woonbestemming tevens de aanduiding "Waterstaat-Waterbergend rivierbed".
Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de gronden met deze bestemming mede bestemd voor primair een waterbergende functie. Ingevolge artikel 4.2.1 mag in of op die gronden worden gebouwd, mits sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam gecompenseerd worden.
In artikel 4.2.2. is bepaald dat in alle onder artikel 4.2.1. genoemde gevallen voor de afgifte van een bouwvergunning advies moet worden ingewonnen bij de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat.
2.5.4. Ter zitting is onweersproken door de raad gesteld dat het bouwvlak voor de woning in het plan dezelfde orde van grootte heeft als het bouwplan waarover het waterschap en Rijkswaterstaat hebben geadviseerd. Dat in de waterparagraaf is uitgegaan van een toename van de verharding die overeenkomt met het bouwvlak voor de woning is naar het oordeel van de Afdeling niet onjuist. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen voor een verdergaand verlies aan bergend vermogen door verharding op het perceel zal blijkens het advies van Rijkswaterstaat in de voorschriften van de vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken de voorwaarde worden opgenomen dat dit verlies wordt gecompenseerd. Het plan voorziet in die mogelijkheid van compensatie. De raad heeft zich voorts met juistheid op het standpunt gesteld dat met de planregels behorend bij de aanduiding "Waterstaat-Waterbergend rivierbed" de aanleg van een infiltratiepoel van 83 m3 voldoende is verzekerd. Verder kan uit de plantoelichting worden afgeleid dat het hoogteverschil en de onderkeldering naar verwachting geen wateroverlast voor omliggende percelen tot gevolg zullen hebben. Ingevolge artikel 6.1.2 van de planregels mag de waterhuishoudkundige situatie door de uitvoering van ondergrondse gebouwen niet verstoord worden.
Gelet op het vorenstaande kon de raad de adviezen van het Waterschap Aa en Maas en Rijkswaterstaat aan het bestreden besluit ten grondslag leggen en bestaat geen grond voor de verwachting dat de Wet beheer rijkswaterstaatswerken aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan.
2.6. [appellant sub 1] voert aan dat de in het plan voorziene woning, gelet op de maximale goot- en bouwhoogte, de binnenplanse ontheffingsmogelijkheden, het bouwvlak dat de bouw van een woning van 1000 m³ mogelijk maakt en de onbeperkte ondergrondse bouwmogelijkheden, een kolossale omvang krijgt die niet past in de omgeving en onvoldoende stedenbouwkundig is onderbouwd. In verband hiermee voert [appellant sub 1] aan dat gelet op het bestemmingplan "Kom Sambeek" alleen nieuwbouw is toegestaan wanneer dit is aangeduid op de verbeelding en de bestaande bebouwing met niet meer dan 10% mag worden uitgebreid.
2.6.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Ingevolge artikel 6.1.2 van de planregels is ondergronds bouwen alleen toegestaan binnen het bouwvlak van de woning. Zoals in het verweer is toegelicht is de inhoud van de woning door het maximaal bouwoppervlak en maximale bouw- en goothoogte begrensd tot 1270 m³.
Gelet hierop en gezien de vergelijkbare omvang van de bestaande woningen in de directe omgeving van het perceel ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een goede stedenbouwkundige inpassing.
2.7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat het Flora- en fauna onderzoek ondeugdelijk is aangezien alleen is uitgegaan van de gegevens van het Natuurloket terwijl in het plangebied beschermde soorten voorkomen. Zij voeren aan dat nader onderzoek had moeten plaatsvinden.
2.7.1. De vragen of voor de uitvoering van het plan een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.7.2. Ten behoeve van het plan is blijkens de plantoelichting gebruik gemaakt van de gegevens van het Natuurloket. Uit de toelichting volgt dat het plangebied is gelegen op de grens van de zogenaamde twee kilometervakken en dat binnen deze vakken, maar buiten het plangebied, een vaatplant en een broedvogel voorkomen die staan op de zogeheten rode lijst van de Flora- en faunawet. Hieruit volgt volgens de plantoelichting dat in het plangebied geen soorten zijn te verwachten waarvoor op grond van de Flora- en faunawet ontheffing zou moeten worden verleend voor de werkzaamheden ter realisering van het plan.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben hun stelling dat in het plangebied beschermde soorten voorkomen niet met een deskundigenonderzoek onderbouwd. De Afdeling acht het voorts van belang dat het plangebied al jarenlang in gebruik is als tuin, en de percelen om het plangebied bebouwd zijn en intensief worden gebruikt. Gelet op het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de voorziene woning hun woon- en leefklimaat in ernstige mate aantast nu geluidhinder zal ontstaan, hun uitzicht zal verdwijnen en inkijk mogelijk zal zijn in hun woning en tuin. In dit verband voert [appellant sub 1] aan dat ze een kleine tuin heeft en daarom geen maatregelen kan treffen ter bescherming van haar privacy en dat het plan ten onrechte mogelijk maakt dat ontheffing kan worden verleend voor onder meer licht-, zend- en geluidmasten en evenementen. Ook kunnen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich niet verenigen met de in het plan opgenomen ontheffingsmogelijkheid voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, nu dit inhoudt dat zij daarvan ernstige overlast gaan ondervinden.
2.8.1. Het bouwvlak voor de te bouwen woning ligt blijkens de verbeelding op een afstand van circa 15 tot 24 meter van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Voorts zijn bijgebouwen, aan en uitbouwen alleen toegestaan binnen de aanduiding "bijgebouwen" die niet grenst aan de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Verder voorzien de planregels slechts in de mogelijkheid onder voorwaarden een ontheffing te verlenen voor zendmasten, evenementen en een aan huis gebonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie. De belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zullen worden meegewogen bij een beslissing op een verzoek tot een zodanige ontheffing, waartegen zij rechtsmiddelen kunnen aanwenden.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
2.9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de verbeelding onduidelijk is, nu de kavelgrenzen van het perceel [locatie b] en het weiland ten zuiden van het plangebied niet allemaal zijn weergegeven en de kadastrale nummers ontbreken. Voorts vrezen zij dat door de voorziene woning de bereikbaarheid van het weiland in gevaar komt. Verder stellen zij dat het plan ten onrechte geen rekening houdt met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Uyen".
2.9.1. De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding de grenzen van het plangebied zijn ingetekend. Er is geen wettelijke plicht om kadastrale nummers of grenzen van omliggende percelen in te tekenen op de verbeelding. Het bestemmingsplan voor de woningbouwlocatie "Uyen" staat volgens de raad niet in de weg aan de uitvoering van het plan. Voorts hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het weiland en de toekomstige woningbouwlocatie als gevolg van het plan niet meer bereikt kunnen worden.
2.10. Voor zover [appellant sub 1] in het beroepschrift nog heeft verwezen naar de inhoud van haar zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.11. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011
429-682.