ECLI:NL:RVS:2011:BQ0259

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003566/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Lochtenburg, Boskantseweg en de gevolgen voor de Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant

Op 6 april 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Lochtenburg, Boskantseweg" dat op 28 januari 2010 door de raad van de gemeente Sint-Oedenrode was vastgesteld. De Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en enkele appellanten, waaronder [appellante A], [appellant B], [appellante C], [appellant D] en [appellante E], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten voerden aan dat het plan in strijd was met de geldende randvoorwaarden van het voorheen geldende bestemmingsplan, omdat het meer woningen toestond dan eerder was toegestaan en niet voldeed aan de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassingseisen. De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 25 februari 2011, waar de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De Afdeling overwoog dat het beroep van [appellant B] en [appellante C] niet-ontvankelijk was, omdat zij geen zienswijze hadden ingediend tegen het ontwerpplan. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van het plan voldoende was, ondanks de bezwaren van de Vereniging. De raad had uiteengezet waarom het aantal woningen was verhoogd en waarom dit planologisch aanvaardbaar was. De Afdeling concludeerde dat de raad voldoende rekening had gehouden met de cultuurhistorische waarden en dat de ontwikkeling van het gebied niet in strijd was met het provinciaal beleid. De beroepen van de appellanten werden ongegrond verklaard, en de Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak bevestigt de beoordelingsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om belangen af te wegen, waarbij de raad in dit geval de keuze voor woningbouw boven de handhaving van de huidige bedrijfsbestemming als gerechtvaardigd beschouwde.

Uitspraak

201003566/1/R3.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant, gevestigd te Boxtel,
2. [appellante A], [appellant B], [appellante C], [appellant D] en [appellante E], allen wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Sint-Oedenrode,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Lochtenburg, Boskantseweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2010, en [appellante A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2010, beroep ingesteld. [appellante A] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 16 mei 2010, de Vereniging heeft haar beroep aangevuld bij brief van 19 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Okko Projectontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2011, waar de Vereniging, vertegenwoordigd A.A. van Abeelen, [appellante A] en anderen, in persoon en vertegenwoordigd door [appellant D], en de raad, vertegenwoordigd door J.C.A.M. den Otter, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Okko Projectontwikkeling B.V., bijgestaan door mr. A.A.M. van der Aa, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep van [appellante A] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant B] en [appellante C], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
2.1.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders, voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Niet is gebleken dat [appellant B] en [appellante C] redelijkerwijs niet in staat zijn geweest een zienswijze in te brengen. Uit het bestreden besluit blijkt weliswaar dat het plan gewijzigd is vastgesteld, doch dat leidt niet tot een voor [appellant B] en [appellante C] ongunstigere situatie.
Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant B] en [appellante C], is niet-ontvankelijk.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van 13 grondgebonden woningen op het voormalige terrein van [autobedrijf en tankstation] aan de [locatie] te Sint-Oedenrode.
2.3. In het voorheen geldende plan "Centrum" was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders bevoegd was de bedrijfsbestemming binnen de op de plankaart aangegeven locatie "Wijzigingsgebied 4- [locatie]" te wijzigen, ten behoeve van de herinrichting van het gebied als woon- en verblijfsgebied, met dien verstande dat, voor zover van belang, binnen het wijzigingsgebied maximaal 8 woningen mogen worden gebouwd en dat sprake dient te zijn van een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit met als bijzonder aandachtspunt de landschappelijke inpassing van de woningen. Omdat de raad wil voorzien in meer woningen op een grotere locatie is geen gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid doch is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
2.4. De Vereniging voert aan dat het plan in strijd is met de nog onverkort geldende randvoorwaarden uit het voorheen geldende bestemmingsplan nu het plan 5 extra woningen toestaat en niet voorziet in een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. In dit verband voert zij aan dat het plan stedenbouwkundig afwijkt van de karakteristiek van het oude centrum, die inhoudt dat de bebouwingsstructuur is gericht op de doorgaande straat met daarachter een groene tuinzone en dat bebouwing dicht bij de Dommel niet voorkomt. In lijn hiermee voeren [appellante A] en anderen aan dat de raad zijn standpunt, dat de toename van het aantal woningen van 8 naar 13 in de Dommelzone vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt niet bezwaarlijk is, niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
De Vereniging voert voorts aan dat binnen het voorheen geldende plan "Centrum" langs de Dommel ter plaatse van het plangebied een bebouwingsvrije zone was opgenomen die varieerde van ongeveer 20 tot 60 meter over een lengte van ongeveer 105 meter. Dit bebouwingsvrije karakter is volgens de Vereniging door de bufferwerking van belang voor natuur en landschap. De Vereniging stelt dat de in het plan opgenomen groenstrook van 10 meter het verlies van de bebouwingsvrije zone onvoldoende compenseert. [appellante A] en anderen betwijfelen of het toestaan van extra bebouwing in de bebouwingsvrije zone als een goede ruimtelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, te meer nu het provinciebestuur heeft aangegeven dat de bebouwingsvrije zone in ieder geval 50 meter moet zijn. Voorts voeren zij aan dat deze ontwikkeling een negatieve invloed heeft op het woonmilieu in de naaste omgeving waar hun woningen staan.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Aan het maximum aantal woningen dat in de wijzigingsbevoegdheid uit het voorheen geldende plan is opgenomen is de raad dan ook niet gebonden.
De raad heeft uiteengezet waarom is gekozen voor de in het plan vastgelegde stedenbouwkundige structuur en waarom het plan past binnen het gebiedsprofiel. In dit verband heeft de raad naar voren gebracht dat reeds bebouwing dicht op De Dommel aanwezig is, het plan voorziet in een geringe uitbreiding van het ruimtegebruik voor wonen en de ontwikkeling van woningbouw in combinatie met een groene landschappelijk in te richten strook direct aan De Dommel is te prefereren boven handhaving van de huidige bedrijfsbestemming.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.
2.4.2. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen en is bebouwing op deze gronden niet toegestaan. Deze groenbestemming langs de Dommel heeft een breedte van 10 meter. In artikel 3.2 is het gebruik van de gronden voor opslag en onderkomens als strijdig gebruik aangemerkt. Voorts heeft een deel van deze gronden mede de bestemming "Waterstaat- beschermingszone Watergang", welke is gericht op de bescherming, het beheer en het onderhoud van binnen en buiten het plangebied gelegen watergangen en bijbehorende oevers. Verder zal blijkens paragraaf 5.7.4. van de plantoelichting als gevolg van de herontwikkeling het percentage verhard oppervlak met circa 23 afnemen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de groenstrook het verlies van de bebouwingsvrije zone onvoldoende compenseert.
Voorts stelt de raad dat een ecologische verbindingszone van 50 meter breed zoals het provinciebestuur heeft gewenst niet reëel is, nu de aanwezigheid van een bedrijf en enkele woonwijken het niet mogelijk maken dat natuurgebieden met elkaar worden verbonden, en deze natuurontwikkeling aan de andere zijde van De Dommel is voorzien. Blijkens de zienswijzennota is in overleg met het provinciebestuur afgesproken dat de strook een breedte van 10 meter zou moeten krijgen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad in zoverre de waterstaatkundige en de provinciale belangen voldoende heeft afgewogen.
Verder heeft de raad zich in de zienswijzennota in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het opnemen van een extra woning achter de panden Boskantseweg 16 en 18 in de belangenafweging acceptabel is, gelet op het aantal woningen dat nodig is om de bedrijfssanering en herontwikkeling te financieren.
Het betoog faalt.
2.5. De Vereniging stelt dat volgens het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant geen verdere bebouwing is toegestaan gezien de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Dit standpunt is volgens de Vereniging bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2008 in zaak nr.
200702603/1. In dit verband voert de Vereniging aan dat het plangebied op de "Cultuurhistorische waardenkaart 2006" behorende bij het streekplan Noord-Brabant 2002, Brabant in Balans (hierna: het streekplan) de aanduiding "zeer hoge historisch geografische waarde" heeft gekregen. Ook voert zij aan dat het plangebied gelegen is binnen een zogeheten Belvedèregebied ten aanzien waarvan het rijks- en provinciaal beleid gericht is op instandhouding van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende cultuurhistorische kwaliteiten en het open en onbebouwde karakter van de Dommelzone volgens dit beleid behouden moeten blijven. Voorts zou het plan zich volgens de Vereniging niet verdragen met de Structuurschets 1996 - 2015 (hierna: de Structuurschets), het zogeheten "Plan Dotterbloem" en het provinciaal uitwerkingsplan "Uden-Veghel en omstreken" (hierna: het uitwerkingsplan).
2.5.1. Het Dommeldal, waarbinnen het plangebied is gelegen, is in de rijksnota "Belvedère, beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting" van juli 1999 (hierna: de nota Belvedère) aangewezen als Belvedèregebied en in het streekplan ook als zodanig aangeduid. Met de nota Belvedère wordt beoogd de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling.
In het streekplan staat dat de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang zijn aangegeven op de door het college vastgestelde "Cultuurhistorische Waardenkaart". Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met deze waarden rekening worden gehouden. Dit geldt in het bijzonder voor de historisch-landschappelijke vlakken met hoge en zeer hoge waarde, aldus het streekplan.
Op de "Cultuurhistorische Waardenkaart" is het plangebied gelegen in een vlak met hoge en zeer hoge waarde. Volgens het streekplan zijn in dergelijke vlakken alleen ruimtelijke ingrepen toelaatbaar die gericht zijn op de voortzetting of het herstel van de historische functie en die leiden tot behoud of versterking van de cultuurhistorische (landschaps)waarden. Voorts is in het streekplan opgenomen dat onder meer in het Belvedère-gebied Dommeldal de versterking van de samenhang tussen de aanwezige cultuurhistorische (landschaps)waarden van groot belang wordt geacht.
2.5.2. De door de Vereniging genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2008 in zaak nr.
200702603/1had betrekking op een bestemmingsplan met andere bouwmogelijkheden op een andere locatie. Daaruit kan niet worden afgeleid dat in het plangebied geen verdere bebouwing is toegestaan.
Gelet op het in 2.5.1 weergegeven beleid geldt voor het plangebied dat bij de opstelling van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met de in dat gebied voorkomende cultuurhistorische waarden. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het plan onvoldoende met deze waarden rekening is gehouden. Hierbij is van belang dat het gebied blijkens de toelichting ter zitting aan de zuidzijde van De Dommel reeds grotendeels is volgebouwd en dat het plan ziet op de sanering van een voormalig bedrijventerrein ten behoeve van grondgeboden woningen en een 10 meter brede groenstrook langs De Dommel. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hier geen sprake is van zodanige bijzondere cultuurhistorische waarden dat bebouwing achterwege moet blijven.
2.5.3. Het plangebied behoort volgens de Structuurschets tot het stedelijk gebied. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het detailniveau van de Structuurschets en het uitwerkingsplan niet zodanig is dat daaruit op perceelsniveau kan worden afgeleid waar woningbouw en natuurontwikkeling wenselijk worden geacht. Het is volgens de raad niet haalbaar om ter hoogte van het plangebied te komen tot een reële ontwikkeling van de oevers van De Dommel. De natuurontwikkeling is teruggekomen op plaatsen waar deze ook ecologisch kan functioneren. In het centrumgebied is dit gestalte gegeven in de vorm van het plan Dotterbloem, waarbij ter hoogte van het plangebied aan de noordzijde van De Dommel is overgegaan tot natuurontwikkeling. Aan de zuidzijde is een aantal zogeheten stepping stones langs de oever van De Dommel gerealiseerd in de nabijheid van het plangebied.
Weliswaar heeft het plangebied in het uitwerkingsplan de aanduiding "stedelijke groene drager", doch daarbinnen zijn volgens het uitwerkingsplan stedelijke ontwikkelingen in beperkte omvang inpasbaar, mits het groene karakter van het gebied behouden blijft en het optimaal functioneren van de ecologische verbindingszone gegarandeerd is. Het plan Dotterbloem vormt volgens de raad een goede basis voor deze stedelijke beekdalzone. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.
2.5.4. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich met juistheid op het standpunt gesteld dat de nota Belvedère, het streekplan, het uitwerkingsplan, de Structuurschets en het plan Dotterbloem niet aan de vaststelling van het plan in de weg staan.
Het betoog faalt.
2.6. De Vereniging voert aan dat de raad ten onrechte geen alternatieven heeft gezocht voor het bekostigen van de sanering van het tankstation.
2.6.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
De raad heeft aangegeven dat het plan het mogelijk maakt om een bedrijf dat in een woonomgeving ongewenst is te saneren zonder de inzet van overheidsgeld. Dat is een belang dat de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid heeft kunnen laten meewegen. Voorts heeft de raad aangeven dat de natuurcompensatie plaatsvindt aan de andere zijde van De Dommel. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een alternatieve wijze van financiering van de sanering onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken.
2.7. De Vereniging heeft ten slotte verzocht de door haar tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De Vereniging heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van deze zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.8. In hetgeen de Vereniging en [appellante A] en anderen, voor zover ontvankelijk, hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen, voor zover ontvankelijk, zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante A], [appellant B], [appellante C], [appellant D] en [appellante E], voor zover ingesteld door [appellant B] en [appellante C], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige en het beroep van de vereniging Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011
429-682.