ECLI:NL:RVS:2011:BQ0250

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011945/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Mensportbedrijf Eexterweg 14 te Annen

Op 15 september 2010 heeft de raad van de gemeente Aa en Hunze het bestemmingsplan "Mensportbedrijf Eexterweg 14 te Annen" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, wonend te Annen, beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 10 december 2010 heeft de verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 4 maart 2011 ter zitting behandeld, waar de verzoeker en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.A.A. van Dam, aanwezig waren. Ook de belanghebbende, De Hooghe Acker Mensport, vertegenwoordigd door mr. K. van Bladeren, was aanwezig.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van drie recreatiewoningen en een uitbreiding van het bouwvlak van de bestaande manege. De verzoeker vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de nabijheid van de recreatiewoningen en stelt dat alternatieven onvoldoende zijn onderzocht. De raad heeft echter betoogd dat de bouwhoogte van maximaal 10 meter voor de recreatiewoningen aanvaardbaar is en dat de behoefte aan deze woningen is onderbouwd in een ondernemingsplan.

De voorzitter concludeert dat de afstand tussen de recreatiewoningen en de woning van de verzoeker, alsook de aanwezige bebossing, geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de verzoeker te verwachten is. Ook de uitbreiding van het bouwvlak voor de manege leidt niet tot onevenredige aantasting. Het advies van het waterschap is in de plantoelichting meegenomen, en de voorzitter ziet geen aanleiding om te oordelen dat onvoldoende rekening is gehouden met dit advies.

Gelet op het voorgaande heeft de voorzitter besloten het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2011.

Uitspraak

201011945/2/R1.
Datum uitspraak: 29 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Annen, gemeente Aa en Hunze,
en
de raad van de gemeente Aa en Hunze,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Mensportbedrijf Eexterweg 14 te Annen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker], de raad en [belanghebbende], handelend onder de naam De Hooghe Acker Mensport (hierna: [belanghebbende]), hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 maart 2011, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.A.A. van Dam, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], bijgestaan door mr. K. van Bladeren, advocaat te Groningen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in ontwikkelingsmogelijkheden voor De Hooghe Acker Mensport ter plaatse van het perceel aan de Eexterweg 14 te Annen. Voor zover hier van belang voorziet het plan in de realisatie van drie recreatiewoningen en een uitbreiding van het bouwvlak van de bestaande manege. Daarnaast bevat het plan de mogelijkheid om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid nogmaals drie recreatiewoningen te realiseren.
2.3. [verzoeker] kan zich niet verenigen met deze voorziene ontwikkelingen. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de nabijheid van de voorziene recreatiewoningen en het voorziene verruimde bouwvlak van de manege ten opzichte van zijn perceel en stelt dat alternatieven onvoldoende zijn onderzocht. Voorts betoogt hij dat de noodzaak van de recreatiewoningen ontbreekt en dat deze in de omgeving noch binnen de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij (A-PH)" passen.
Daarnaast betoogt [verzoeker] dat de raad ten onrechte niet voldoende gemotiveerd heeft op welke wijze rekening is gehouden met het wateradvies van het Waterschap Hunze en Aa's (hierna: het waterschap).
2.4. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een bouwhoogte van maximaal 10 m voor de recreatiewoningen aanvaardbaar is, gelet op de grootte van het perceel en de hoogte van de bestaande manege. In het voortraject heeft meerdere keren overleg plaatsgevonden tussen [verzoeker], [belanghebbende] en de gemeente, waarbij gesproken is over een alternatieve invulling van het perceel. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat [belanghebbende] in een ondernemingsplan de behoefte aan recreatiewoningen voldoende onderbouwd heeft en dat deze woningen goed passen binnen het gemeentelijke toeristische beleid (Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan). Gelet op de landschappelijke kenmerken van de omgeving, bestaande uit bos, heide en landbouwpercelen, en de specifieke kenmerken van het desbetreffende, zeer kleinschalige, perceel leidt de realisatie van de recreatieappartementen volgens de raad niet tot onevenredige schade aan het omliggende landschap. De afstanden tussen de woning van [verzoeker] en de recreatiewoningen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar, mede gelet op de nog te realiseren houtsingel. Tot slot acht de raad nader onderzoek in het kader van de watertoets niet noodzakelijk voor de uitvoerbaarheid van het plan.
2.5. Ter zitting heeft [belanghebbende] toegelicht waarom, gelet op de bodem, het landschap en de omvang van de overige voorzieningen de voorziene locatie de meest geschikte locatie voor de recreatiewoningen is. Gelet hierop, en op de huidige logistiek ('looplijnen' van de paardenhouderij) en veiligheidsredenen heeft de raad gekozen voor de thans voorliggende invulling van het plangebied. Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat eventuele alternatieven voldoende in de afweging zijn betrokken.
Voorts is ter zitting onweersproken gesteld door [belanghebbende] dat er vraag naar overnachtingsmogelijkheden bestaat daar de praktijk heeft uitgewezen dat recreanten hun eigen paarden meenemen en graag in de nabijheid van deze paarden willen verblijven, onder meer vanwege toezicht en verzorging. Hiermee is naar het oordeel van de voorzitter de behoefte van de recreatiewoningen binnen de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij (A-PH)" aannemelijk gemaakt. Voorts heeft [belanghebbende] te kennen gegeven dat de voorziene recreatiewoningen bedoeld zijn voor recreatief gebruik door families, daar de mensport vooral door families en teams wordt beoefend. Gelet hierop is de behoefte aan recreatiewoningen van een dergelijke omvang niet onredelijk te achten. Gelet op de aanwezige bebossing bestaat naar oordeel van de voorzitter geen aanleiding om aan te nemen dat deze woningen niet in de omgeving passen, mede gelet op de reeds aanwezige recreatievoorzieningen in de nabije omgeving, zoals een camping en twee bungalowparken.
Gelet op de afstand tussen de voorziene recreatiewoningen en de woning van [verzoeker] van ongeveer 37 meter, de bestaande bebouwing op het perceel van [verzoeker], de aanwezige bebossing en de voorziene houtsingel, is de voorzitter op voorhand van oordeel dat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker] tengevolge van de recreatiewoningen met een toegestane bouwhoogte van 10 meter te verwachten is.
2.5.1. Het plan maakt een verruiming van het bouwvlak voor de manege mogelijk. Nu thans reeds een bomenrij tussen de woning van [verzoeker] en de manege aanwezig is en geurhinderactiviteiten binnen het bouwvlak slechts ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-paardenstal (sa-ps)' zijn toegestaan, op ruime afstand van het perceel van [verzoeker], is de voorzitter van oordeel dat ook tengevolge van de uitbreiding van het bouwvlak geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker] is te verwachten.
2.5.2. Ten behoeve van het plan heeft het waterschap op 16 april 2009 advies uitgebracht. In dit advies staat vermeld dat schoon regenwater bij voorkeur in de grond dient te worden geïnfiltreerd. Wanneer dit niet mogelijk is kan het naar het oppervlaktewater worden afgevoerd. Aanbevolen wordt om bodem- en hydrologisch onderzoek uit te laten voeren om meer gefundeerde uitspraken te kunnen doen over de mogelijkheden voor infiltratie. In dit advies staat dat voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets het niet noodzakelijk is om het waterschap verder te betrekken bij de planuitwerking, wanneer rekening wordt gehouden met het advies. In de plantoelichting staat dat bij de realisatie van de ontwikkelingen in het plangebied de adviespunten van het waterschap in acht worden genomen. Afwatering van het noordelijke deel van het plangebied vindt plaats via een sloot langs de Eexterweg. Het zuidelijke deel wordt afgewaterd via de westelijk gelegen sloot. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd op welke wijze met het advies van het waterschap rekening is gehouden.
2.6. Gelet het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2011
466-667.