201011201/2/R1.
Datum uitspraak: 28 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Havelte, gemeente Westerveld,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Uffelte, gemeente Westerveld,
3. [verzoekers sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 3]), wonend te Darp, gemeente Westerveld,
verzoekers,
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Toegangspoort Oerlandschap Holtingerveld" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2010, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2010, en [verzoeker sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, ingekomen op 22 november 2010, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2010, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2010, heeft [verzoeker sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 maart 2011, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3], in de persoon van [een van de verzoekers sub 3] en bijgestaan door [een van de verzoekers sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door A. Schippers-Kampinga en E. Deddens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de realisatie van een recreatieve toegangspoort tot het Holtingerveld met parkeerruimte en toeristisch-recreatieve functies, waaronder een hotel/groepsaccommodatie, een uitkijktoren, een schaapskooi en een evenemententerrein. Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Havelte.
2.3. De verzoeken van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] richten zich tegen het plan.
2.4. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat niet zal worden gewacht met de realisatie van de schaapskooi en het parkeerterrein totdat de uitspraak in de bodemprocedure bekend is gemaakt. Gelet hierop en nu voor de realisatie van de schaapskooi een omgevingsvergunning voor bouwen nodig is, mag verwacht worden dat deze op korte termijn wordt aangevraagd. Gelet hierop is met het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de schaapskooi een spoedeisend belang gemoeid.
Voor de aanleg van het parkeerterrein zijn voorbereidende werkzaamheden nodig. Niet ondenkbaar is dat deze werkzaamheden onomkeerbare gevolgen met zich brengen, daar het een kwetsbaar gebied betreft. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding om aan te nemen dat met de aanleg van het parkeerterrein eveneens een spoedeisend belang is gemoeid.
Ten aanzien van de overige planonderdelen is ter zitting door de raad verklaard dat met de realisering hiervan geen start wordt gemaakt en ook geen voorbereidende maatregelen hiertoe worden ondernomen voordat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de voorzitter geen onverwijlde spoed ten aanzien van de overige plandelen.
De voorzitter zal hierna bezien of in het aangevoerde aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening voor de planonderdelen die zien op de schaapskooi en het parkeerterrein.
2.5. De voorzitter is van oordeel dat het niet boven alle twijfel is verheven dat de Afdeling in de bodemprocedure [verzoeker sub 2] belanghebbend zal achten. [verzoeker sub 2] woont niet binnen het plangebied en bezit ook geen gronden hierbinnen. Zijn gronden bevinden zich wel binnen het gebied Havelte-Oost, dat in ontwerp als Natura 2000-gebied is aangewezen. Weliswaar stelt [verzoeker sub 2] dat zijn gronden op loopafstand van het plangebied zijn gelegen, maar ter zitting is gebleken dat de afstand tussen zijn gronden en het plangebied ten minste 300-400 meter bedraagt. Niettemin zal de voorzitter [verzoeker sub 2] in het kader van de behandeling van dit verzoek als belanghebbende aanmerken.
2.6. [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] voeren onder meer aan dat de raad niet heeft onderkend dat een (beoordelings)plicht tot het maken van een milieueffectrapport bestaat. Zij wijzen hierbij op de categorie 10.1 van de onderdelen C en D van het gewijzigd Besluit milieueffectrapportage 1994 (hierna: Besluit m.e.r 1994). Volgens hen heeft de raad onvoldoende aangetoond dat de daarin genoemde drempelwaarden niet worden overschreden, nu de raad volgens hen onjuiste bezoekers- en oppervlaktecijfers heeft gebruikt. [verzoeker sub 1] verwijst tevens naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 2009, C-255/08, Commissie tegen Nederland, (www.curia.europa.eu), waaruit volgt dat ook dient te worden gekeken naar andere omstandigheden.
Voorts stellen [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] dat onvoldoende onderzoek naar het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten en naar de effecten van het plan op de natuurwaarden in het plangebied en in de omgeving heeft plaatsgevonden.
2.7. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen m.e.r.(beoordelings)plicht bestaat. Zowel het bezoekers- als het oppervlaktecriterium uit het Besluit m.e.r 1994 worden volgens de raad niet gehaald. In dit verband wijst de raad op de berekening op pagina 55-56 van de plantoelichting. Voorts is de kern van het plan volgens de raad om de druk op het achterliggende Natura 2000-gebied Havelte-Oost te verlichten. Gelet hierop verwacht de raad dat de effecten van het plan op de omgeving gunstig zijn.
Daarnaast is in 2010 in opdracht van de raad door Buro Bakker onderzoek gedaan. De conclusie van dit onderzoek is dat geen significante negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Havelte-Oost verwacht worden.
2.8. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met artikel 2, eerste lid, van het Besluit m.e.r. 1994 worden als activiteiten bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven.
Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met artikel 2, tweede lid, van het Besluit m.e.r. 1994 worden als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of een MER moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
In de onderdelen C en D van de bijlage wordt in categorie 10.1, voor zover thans van belang, bepaald dat een MER dient te worden gemaakt dan wel beoordeeld dient te worden of een MER dient te worden gemaakt in het kader van het bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg onderscheidenlijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een voorziening of een combinatie van voorzieningen die 500.000 onderscheidenlijk 250.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt, een oppervlakte beslaat van 50 ha of meer onderscheidenlijk 25 ha of meer, of een oppervlakte beslaat van 20 ha of meer onderscheidenlijk 10 ha of meer in een gevoelig gebied.
2.8.1. Niet in geschil is dat het plangebied grotendeels binnen de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) ligt. Naar het oordeel van de voorzitter kan het plangebied daarom grotendeels beschouwd worden als een gevoelig gebied in de zin van artikel 1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r 1994.
2.9. [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] hebben de juistheid van de bezoekers- en oppervlakteberekeningen van de raad opgenomen op pagina 55-56 van de plantoelichting gemotiveerd bestreden. De voorzitter is er voorshands niet van overtuigd dat de raad bij de berekening van de juiste uitgangssituatie is uitgegaan. Hiertoe neemt de voorzitter in aanmerking dat de raad ter zitting weliswaar te kennen heeft gegeven dat de weide rondom de schaapskooi niet voor publiek toegankelijk zal zijn, maar dat de in het plan aan de gronden toegekende bestemming "Natuur-Recreatie" dagrecreatief medegebruik evenwel toestaat. Dit klemt te meer nu de weide een aanzienlijke oppervlakte heeft, waardoor niet uitgesloten is dat het oppervlaktecriterium van categorie 10.1 van het Besluit m.e.r. 1994 bij het meerekenen van de weide wel gehaald wordt. Verder is in de plantoelichting opgenomen dat is uitgegaan van vijf evenementen per jaar, terwijl volgens de planregels ter plaatse van de bestemming "Recreatie-Dagrecreatie" en de nadere aanduiding 'evenemententerrein (ev)' tien evenementen zijn toegestaan.
2.9.1. De raad heeft in 2007 en in 2010 door Buro Bakker adviesburo voor ecologie BV onderzoek laten uitvoeren naar het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten in het plangebied en naar de effecten van het plan op het Natura 2000-gebied Havelte-Oost. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in het rapport 'Verkenning Natuurwetgeving in het kader van het Masterplan Havelterberg 2009' van 8 maart 2007 en in het rapport 'Toetsing Natuurbeschermingswet van het bestemmingsplan Poort Holtingerveld' van 6 april 2010. De conclusie van het rapport uit 2007 is dat nader onderzoek naar de aanwezige soorten noodzakelijk is. De conclusie van het rapport uit 2010 is dat er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Havelte-Oost ten gevolge van de voorziene ontwikkelingen.
[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] hebben de volledigheid van deze onderzoeken gemotiveerd betwist.
2.9.2. De voorzitter is van oordeel dat de beantwoording van de vraag of bij de berekening of binnen de in 2.8. weergegeven drempelwaarden wordt gebleven van de juiste gegevens is uitgegaan en de beantwoording van de vraag of voldoende onderzoek gedaan is naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied en de effecten van het plan op het Natura 2000-gebied Havelte-Oost nader onderzoek vergt waartoe de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent. Gelet hierop en nu het plangebied een kwetsbaar gebied betreft, ziet de voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare ontwikkelingen aanleiding om het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de realisatie van een schaapskooi en een parkeerterrein, te schorsen.
2.10. De raad dient ten aanzien van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [verzoeker sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] om de raad te veroordelen in de kosten die gemaakt zijn voor het deskundigenrapport wordt afgewezen, nu dat rapport niet van betekenis is geweest voor de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Westerveld van 19 oktober 2010, voor zover dit betreft:
a. het bouwvlak binnen de bestemming "Natuur-Recreatie" met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-schaapskooi (sr-schk)',
b. het plandeel met de bestemming "Recreatie-Dagrecreatie" met de aanduiding 'parkeerterrein (p)',
c. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding 'parkeerterrein (p)';
II. wijst de verzoeken voor het overige af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Westerveld tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 921,51 (zegge: negenhonderdeenentwintig euro en eenenvijftig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Westerveld tot vergoeding van bij [verzoekers sub 3] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 47,51 (zegge: zevenenveertig euro en eenenvijftig cent), met dien verstande dat in het laatste geval betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Westerveld aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 1], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 2] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoekers sub 3] vergoedt, met dien verstande dat in het laatste geval betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2011