201010269/2/R1.
Datum uitspraak: 28 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting tot behoud van Groene Zoom Schalkwijk, gevestigd te Haarlem,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 21 september 2010 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Haarlem bij besluit van 28 januari 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Schalkwijkerweg".
Tegen dit besluit heeft onder meer de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De stichting heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 maart 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door [bestuurslid], en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, en J.A. Oortman Gerlings, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door
mr. S.A. Vreeswijk-Rooth, werkzaam bij de gemeente, en [eigenaar]van het schip 'Onderneming'], als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet onder meer in een ligplaats voor het schip 'Onderneming' nabij het [Jaagpad] en aanlegsteigers bij [Zuid-Schalkwijkerweg] te Haarlem.
2.3. De stichting kan zich niet verenigen met de toekenning van de ligplaats. Zij voert hiertoe als procedureel bezwaar aan dat het plan in zoverre gewijzigd is vastgesteld en dat gelet op deze wijziging, de wettelijke procedure met inbegrip van de inspraak opnieuw had moeten worden doorlopen. Verder zijn de bedenkingen van de stichting ten onrechte ongemotiveerd verworpen, aldus de stichting.
De stichting stelt voorts dat het schip 'Onderneming' niet als woonschip in de zin van de gemeentelijke Woonschepenverordening kan worden aangemerkt, daar het volgens haar een vrachtschip is. Tevens stelt zij dat er geen noodzaak tot verplaatsing van het schip 'Onderneming' bestaat, nu de huidige ligplaatseigenaar, jachtwerf Van Opzeeland (hierna: de jachtwerf), de huur niet heeft opgezegd, niet heeft aangedrongen op verplaatsing en het plan niet langer voorziet in de gewenste ontwikkelingsplannen ter plaatse. De stichting vreest voor een herhaling van de situatie van het monumentale schip 'De Dageraad', aan welk schip ondanks protest van omwonenden in 1992 een ligplaats aan de Zuid-Schalkwijkerweg is toegekend, terwijl toentertijd is toegezegd door zowel het college van burgemeester en wethouders, hetgeen bevestigd is door het college van gedeputeerde staten, dat deze toekenning een eenmalige actie betrof.
Daarnaast voert de stichting aan dat toekenning van een ligplaats ter plaatse in strijd is met het gemeentelijk beleid waarin beoogd wordt het zicht op het Spaarne te handhaven. Voorts geeft het gemeentebestuur sinds 2005 geen ligplaatsvergunningen meer uit, aldus de stichting. Tot slot betoogt de stichting dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld nu er nog twee schepen in de jachtwerf liggen die ook bewoond worden, maar waarvoor in het plan niets is geregeld.
2.4. Het college van gedeputeerde staten heeft zich aangesloten bij het standpunt van de raad dat legalisering onvermijdelijk is. Het college van gedeputeerde staten heeft hierbij de beoogde ligplaats voor het schip, naast het schip 'De Dageraad' aan de Zuid-Schalkwijkerweg, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht nu deze ligplaats voorzien is buiten de op de plankaart opgenomen zichtlijnen op het Spaarne. Hierbij heeft het college van gedeputeerde staten de beleidsvrijheid van de raad om af te wijken van eerdere ruimtelijke uitgangspunten in acht genomen.
Het college van gedeputeerde staten is verder van oordeel dat het schip 'Onderneming' past binnen de definitie van woonschepen zoals opgenomen in de planvoorschriften, nu het schip dient als woning.
2.5. De stichting maakt bezwaar tegen de vaststelling van het bestemmingsplan in afwijking van het ontwerp, nu met betrekking tot de betrokken planonderdelen geen inspraak mogelijk is geweest.
De voorzitter stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan afwijken van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn, dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure, met inbegrip van de inspraak, opnieuw doorlopen te worden. Deze situatie doet zich in dit geval naar het oordeel van de voorzitter niet voor.
2.5.1. Voorts verzet artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zich er niet tegen dat het college van gedeputeerde staten de bedenkingen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Vooralsnog is niet gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.5.2. Niet in geschil tussen partijen is dat het schip 'Onderneming' zich thans in de jachtwerf bevindt en aldaar illegaal bewoond wordt door [eigenaar]. De raad heeft zich op het standpunt gesteld deze situatie ongewenst te achten. Hierbij wijst de raad erop sinds 1982 het beleid te voeren dat bestaande woonschepen in bestemmingsplannen worden opgenomen. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op de beoogde ontwikkelingen ter plaatse van de jachtwerf dient het schip en het gebruik daarvan volgens de raad een legale status elders te krijgen, ook nu het schip in het verleden abusievelijk niet is meegenomen bij de vaststelling van een eerder bestemmingsplan. Hoewel het thans voorliggende plan grootschalige ontwikkelingen ter plaatse van de jachtwerf weliswaar niet mogelijk maakt, bestaan hier wel voornemens toe en staat de raad hier niet onwelwillend tegenover. Gelet hierop heeft de raad in het vastgestelde plan een ligplaats voor het schip 'Onderneming' naast het schip 'Dageraad' aangewezen. Het college van gedeputeerde staten heeft naar oordeel van de voorzitter in redelijkheid kunnen instemmen met de wens van de raad in dit geval tot legalisering over te gaan. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het gemeentelijk beleid is om bestaande woonboten te legaliseren en dat ter zitting is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders niet voornemens is om handhavend op te treden tegen de illegale situatie. Dat het gemeentebestuur volgens de stichting sinds 2005 geen ligplaatsenvergunningen meer uitgeeft, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders. De voorzitter betrekt hierbij dat de raad te kennen heeft gegeven dat [eigenaar] geen volledige ligplaatsvergunning maar een persoonlijk recht zal verkrijgen, dat bij verkoop of overlijden teniet gaat.
2.5.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat er zichtlijnen op de plankaart zijn opgenomen, welke een vertaling zijn van het in de plantoelichting genoemde gemeentelijke beleid tot behoud van de zichtrelaties tussen de Zuid-Schalkwijkerweg, het Jaagpad en het Spaarne. Niet aannemelijk is geworden dat dit beleid niet juist is vertaald naar de plankaart. De voorziene ligplaats voor het schip 'Onderneming' valt buiten deze zichtlijnen. Gelet op het voorgaande komt het standpunt van het college van gedeputeerde staten dat het plan op dit punt in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid inzake zichtlijnen de voorzitter voorshands niet onjuist voor.
2.5.4. Het plan voorziet op de in geding zijnde locatie in een ligplaats voor woonschepen.
Ingevolge artikel 1, onder 74, van de planvoorschriften wordt onder een woonschip verstaan een zich op het water bevindend object dat (nagenoeg) voortdurend dient als woning.
De definitie van een woonschip in de gemeentelijke Woonschepenverordening, wat daarvan ook zij, doet derhalve in dit kader niet ter zake.
Ten aanzien van de door de stichting gemaakte vergelijking met twee andere schepen in de jachtwerf waarvoor in het plan geen regeling is getroffen wordt overwogen dat het college van gedeputeerde staten en de raad zich op het standpunt hebben gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat deze schepen niet permanent bewoond worden. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten en de raad zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de door de stichting genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Over het betoog van de stichting dat het vertrouwensbeginsel is geschonden wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college van gedeputeerde staten heeft zich derhalve naar het oordeel van de voorzitter terecht op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Voor zover de stichting verwijst naar de door haar gestelde toezegging van het college van gedeputeerde staten, overweegt de voorzitter dat dit geen toezegging maar slechts een bevestiging betreft van hetgeen het college van burgemeester en wethouders heeft gesteld.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2011