ECLI:NL:RVS:2011:BP9595

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008767/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C.W. Mouton
  • J.A. Hagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing en bouwvergunning voor een telecommunicatiemast in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle, die op 30 juli 2010 het beroep van [appellant] tegen de verlening van een ontheffing en lichte bouwvergunning aan KPN Mobile B.V. ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder had op 3 november 2009 toestemming verleend voor het plaatsen van een telecommunicatiemast op het perceel Artemis 12 te Tollebeek. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving, maar [appellant] was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 10 maart 2011 behandeld. Tijdens de zitting is [appellant] bijgestaan door zijn gemachtigden, terwijl het college werd vertegenwoordigd door M. de Jong. KPN Mobile B.V. was ook aanwezig met een gemachtigde. De Raad van State heeft de argumenten van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank zorgvuldig overwogen. [Appellant] stelde onder andere dat de rechtbank niet volledig had beslist en dat er sprake was van belangenverstrengeling bij de Gezondheidsraad, maar de Raad van State oordeelde dat deze argumenten niet voldoende onderbouwd waren.

De Raad van State concludeerde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ontheffing terecht had verleend. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen grond zag om het advies van de Gezondheidsraad niet te volgen en dat er geen evident privaatrechtelijke belemmeringen waren die de verlening van de ontheffing in de weg stonden. Uiteindelijk werd het hoger beroep van [appellant] ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

201008767/1/H1.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), wonend te Tollebeek, gemeente Noordoostpolder,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 30 juli 2010 in zaak nr. 09/2202 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2009 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN Mobile B.V. ontheffing en lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een telecommunicatiemast op het perceel Artemis 12 te Tollebeek.
Bij uitspraak van 30 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 24 september 2010 en 4 en 5 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
KPN Mobile heeft een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door M. de Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is gehoord KPN, vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Met instemming van partijen heeft [appellant] ter zitting nadere stukken overgelegd.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een telecommunicatiemast met een hoogte van 39,90 m ten behoeve van UMTS-antennes.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Tollebeek" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor ambacht, nijverheid en handel, met uitzondering van detailhandelsbedrijven, met de daartoe nodige bedrijfsgebouwen, dienstwoningen, bijgebouwen, daarbij behorende kantoren, andere bouwwerken en open terreinen, zoals opslag-, los- en laadplaatsen, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, met dien verstande, dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken ten hoogste 9 m zal bedragen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het verboden de gronden binnen het plangebied te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de op de kaart aangewezen bestemmingen en deze voorschriften.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, onder g, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), zoals dit besluit luidde ten tijde van belang, vrijstelling verleend.
2.4. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, onder g, van het Bro komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, minder is dan 40 m.
2.5. [appellant] betoogt dat niet is gebleken dat ten aanzien van het geschil in volle omvang door de rechtbank is beslist. Reeds omdat dit betoog op geen enkele wijze is onderbouwd, kan het niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door de overwegingen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle van 19 februari 2010 over te nemen, ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn in beroep bij brief van 9 juli 2010 overgelegde stukken. Volgens hem blijk uit die stukken dat sprake is van belangenverstrengeling van een aantal leden van de commissie elektromagnetische velden van de Gezondheidsraad.
2.6.1. De rechtbank heeft ten aanzien van de bij brief van 9 juli 2010 overgelegde stukken verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2010 in zaak nr.
200907257/1/H1en is daarmee, anders dan [appellant] betoogt, niet voorbij gegaan aan die stukken. De rechtbank heeft, gelet op die uitspraak, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding moet worden gevonden om aan te nemen dat het advies van de Gezondheidsraad niet kan worden gevolgd. Dat (een of enkele van) de leden van de Gezondheidsraad bepaalde nevenfuncties bekleden, geeft onvoldoende grond om de Gezondheidsraad niet als deskundig en onafhankelijk aan te merken. Voor de juistheid van het betoog dat sprake is van belangenverstrengeling wegens deze nevenfuncties bestaan geen aanknopingspunten. Met hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht is niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de Gezondheidsraad op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of inhoudelijk onjuist is.
2.7. Voor zover [appellant] met zijn betoog dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat het bestemmingsplan al meer dan 30 jaar oud is, beoogt te betogen dat het bestemmingsplan daarom zijn rechtskracht heeft verloren, faalt dit betoog. De Wro bevat geen bepalingen inhoudende dat een bestemmingsplan zijn rechtskracht verliest indien het niet binnen de daarvoor in die wet gestelde termijn wordt herzien.
2.8. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ontheffing had moeten verlenen van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, nu de onderlinge afstand tussen de telecommunicatiemast en de erfafscheiding van het naastgelegen perceel minder is dan de vereiste 2 m.
2.8.1. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften ziet op de onderlinge afstand tussen gebouwen en erfafscheidingen. Reeds omdat de telecommunicatiemast niet als gebouw kan worden aangemerkt, bestond in zoverre, anders dan [appellant] betoogt, dan ook geen strijd met het bestemmingsplan en stond dit voorschrift de te verlenen ontheffing niet in de weg. Het betoog faalt.
2.9. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft besloten ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, zonder hem naar aanleiding van zijn zienswijze te horen en voordat de aanvraag in de vergadering van het college was behandeld.
2.9.1. Het bestreden besluit is in overeenstemming met artikel 3.24, derde lid, van de Wro voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure verplicht het college niet degenen die schriftelijke zienswijzen tegen het ontwerp van het besluit naar voren hebben gebracht en daarmee voor het inbrengen van een zodanige zienswijze hebben gekozen, voorafgaande aan het nemen van het definitieve besluit tevens te horen. Evenmin is gebleken dat het college op een andere grond was gehouden [appellant] in dit geval te horen.
Voor het oordeel dat, zoals [appellant] betoogt, de ontheffing van het bestemmingsplan was verleend, voordat het college hierover een beslissing had genomen in zijn vergadering, bestaat, reeds omdat hij dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd, geen aanleiding.
2.10. Hoewel [appellant] terecht betoogt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de op 31 augustus 1999 vastgestelde notitie met betrekking tot de plaatsing van zendmasten in de gemeente Noordoostpolder niet is gepubliceerd, heeft het college ter zitting van de Afdeling voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een vaste gedragslijn en dat aan de notitie consequente uitvoering wordt gegeven. In hetgeen door [appellant] is aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze gedragslijn in dit geval niet heeft kunnen volgen.
2.11. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering, faalt dat betoog. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr.
200906091/1/H1) is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. De rechtbank heeft in hetgeen door [appellant] is aangevoerd, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat in dit geval van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter sprake is.
2.12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011
473.