ECLI:NL:RVS:2011:BP9589

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007561/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot verlening van bouwvergunning voor restaurant De Bonte Hond te Doesburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doesburg ongegrond werd verklaard. Het college had op 4 februari 2009 een ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten en veranderen van de keuken van restaurant De Bonte Hond, gelegen aan de Roggestraat 8 te Doesburg. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, maar [appellant] was het daar niet mee eens en stelde hoger beroep in.

De Raad van State heeft de zaak op 14 februari 2011 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting is [appellant], bijgestaan door een gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van der Pool en M. Lenselink, verschenen. Ook [vergunninghouder] is als belanghebbende gehoord. De Raad van State heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college ontheffing heeft verleend op basis van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.

De Raad van State concludeert dat het college niet bevoegd was om ontheffing te verlenen, omdat het bouwplan niet voldoet aan de voorwaarden die daarvoor zijn gesteld. Het hoger beroep van [appellant] is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van het college van 4 februari 2009 is vernietigd. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201007561/1/H1.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Doesburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 juni 2010 in zaak
nr. 09/1105 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Doesburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten en veranderen van de keuken van restaurant De Bonte Hond op het perceel Roggestraat 8 te Doesburg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 maart 2010 heeft het college het besluit van
4 februari 2009 ingetrokken wat het plaatsen van een afvoerpijp betreft en [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een afvoerpijp op het perceel.
Bij uitspraak van 29 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2011, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van der Pool en M. Lenselink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het veranderen en vergroten van de keuken van restaurant De Bonte Hond op het perceel.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het gedeelte van het perceel waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Tuin of open erf, met bijgebouwen".
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Tuin of open erf, met bijgebouwen" aangewezen gronden bestemd voor tuin of open erf en bijgebouwen, met de daarbij behorende andere bouwwerken.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, mogen op deze gronden bijgebouwen worden gebouwd, zowel aan het hoofdgebouw aangebouwd als vrijstaand, met dien verstande dat per bijbehorend bouwperceel twee bijgebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 25% van de tuin of het open erf waarop bebouwing is toegestaan tot een maximum van 40 m², terwijl één bijgebouw niet groter mag zijn dan 30 m².
Ingevolge artikel 32, eerste lid, blijft grond, welke eenmaal in aanmerking is en moest worden genomen, indien deze bepalingen daarop van toepassing zijn geweest, bij de verlening van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij een beoordeling van latere bouwplannen buiten aanmerking.
Ingevolge artikel 33, aanhef en onder a, mogen gebouwen of andere bouwwerken welke ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaan, in uitvoering zijn of kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning of krachtens een reeds ingediende bouwaanvraag te verlenen bouwvergunning en die afwijken van het plan, mits de bestaande afwijking daarbij naar de aard niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), ontheffing verleend.
2.4. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw, mits het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.
2.5. Voor zover [appellant] betoogt dat het bouwplan in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "Verkoopruimten", faalt dit betoog. De gronden waarop het bouwplan is voorzien, hebben niet de bestemming "Verkoopruimten", doch de bestemming "Tuin of open erf, met bijgebouwen".
2.6. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het gebruik van het bouwplan als keuken geen ontheffing is verleend, faalt dit betoog eveneens, nu die ontheffing besloten ligt in de bij het besluit van 4 februari 2009 verleende ontheffing.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, ontheffing te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan niet voorziet in een bijgebouw, omdat een keuken niet als zodanig kan worden aangemerkt. Voorts voert hij daartoe aan dat de tuin reeds voor meer dan 50% is bebouwd en dat de oppervlakte van de gehele keuken in aanmerking moeten worden genomen, omdat geen beroep kan worden gedaan op artikel 33, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
2.7.1. Op grond van de bij het besluit van 4 februari 2009 behorende bouwtekeningen en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de bestaande keuken op één muur na geheel wordt gesloopt en dat het bouwplan voorziet in een geheel nieuw op te richten keuken. De omstandigheid dat één muur van de bestaande keuken behouden blijft, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een gedeeltelijke vernieuwing of verandering als bedoeld in artikel 33, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, mede gelet op het feit dat deze muur zijn dragende functie zal verliezen. Gelet op het vorenstaande, dient de oppervlakte van de gehele keuken in aanmerking te worden genomen en leidt het bouwplan tot een overschrijding van de maximale bebouwingsoppervlakten als bedoeld in artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro. Dit betekent dat het college niet bevoegd was om met toepassing van dit artikel ontheffing te verlenen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.8. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 24 maart 2010 niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nu geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die het nemen van dit besluit rechtvaardigen.
2.8.1. Dit betoog slaagt. De op 11 februari 2010 ontvangen bouwaanvraag voor een afvoerpijp moet worden aangemerkt als een aanvraag om wijziging van het bouwplan waarvoor bij besluit van 4 februari 2009 bouwvergunning is verleend. Nu deze wijziging, gelet op de omvang daarvan ten opzichte van het bouwplan, niet van ondergeschikte aard is, zijn reeds hierom op het besluit van 24 maart 2010 de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb niet van toepassing. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van [appellant] ten onrechte geacht heeft mede te zijn gericht tegen dit besluit.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 februari 2009 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, voor vernietiging in aanmerking.
2.10. Bij besluit van 21 september 2010 heeft het college [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het verlengen van de bij besluit van 24 maart 2010 vergunde afvoerpijp. Nu, zoals hiervoor onder 2.8.1. is overwogen, op laatstgenoemd besluit de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb niet van toepassing zijn, zijn deze artikelen, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, ook niet van toepassing op het besluit van 21 september 2010. Het door [appellant] tegen dit besluit gemaakte bezwaar, dat door het college is doorgezonden naar de Afdeling, zal met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb worden teruggezonden naar het college.
2.11. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 juni 2010 in zaak nr. 09/1105;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doesburg van 4 februari 2009, kenmerk B20080145;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Doesburg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Doesburg aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011
531.